Zelden zijn er memoires verschenen van mensen uit de begintijd van de VOC die zo onderhoudend en avontuurlijk zijn als die van de Zwitserse militair Elie Ripon. Zijn herinneringen zijn vertaald uit het Frans en verschijnen nu voor het eerst in het Nederlands onder de titel Een Zwitsers leven in de tropen (Uitgeverij Prometheus, 2016), een boek onder redactie van Leonard Blussé en Jaap de Moor.
De herinneringen van kapitein Elie Ripon werden in 1865 aangetroffen op de vliering van een oud huis in Bulle, in het Zwitserse Gruyère, en belandden twee jaar later in de bibliotheek van Fribourg. Daar bleef het manuscript ruim een eeuw onbewerkt liggen, tot de Franse letterkundige Yves Giroud eind jaren 1980 een Franse vertaling verzorgde.
Relevantie
Elie Ripon diende onder meer onder de bestuurders Martinus Sonck, de eerste gouverneur van Banda en later Formosa, en onder gouverneur-generaal Jan Pieterszoon Coen. Voor Sonck had hij geen respect, Ripon vond hem een bullebak die te veel en te hard strafte, maar Coen kon hem wel bekoren.
Ripons relaas over zijn diensttijd onder deze bestuurders is om enkele redenen relevant. Zijn expedities en verkenningstochten zijn zowel lezenswaardig voor leken en historisch geïnteresseerden, als voor militair historici.
De redacteuren vullen na deze constatering aan:
“Juist omdat Ripons avonturen zich op zoveel uiteenlopende locaties afspeelden en hij ook ingezet werd voor uiteenlopende taken passeren vrijwel alle kanten van het militaire bestaan in de tropen de revue.” (27)
Ripons memoires zijn temeer interessant, omdat ze een uniek logboek bevatten over een reis naar Spitsbergen, levendige ooggetuigenverslagen van allerlei belegeringen en veldslagen (zoals bij het Nederlandse fort in Jayakarta en de stichting van Batavia) en een beschrijving van de aanval op de Portugese kolonie Macao. En zo noemden de auteurs nog enkele belangrijke bijdragen van Ripon aan onze kennis over toen.
Reisverhalen populair, maar niet in de Republiek
De verschijning van Engelse en Nederlandse handelsschepen op de wereldzeeën tijdens de Gouden Eeuw bracht een stroom reisverhalen en avonturenromans op de markt. Mensen smulden van de exotische flora en fauna die beschreven werd en van de ‘vreemde’ gebruiken, gewoonten en zeden van de inheemse volken.
Met name de Engelse markt raakte overspoeld met publicaties over verre reizen. Op de Nederlandse markt zagen slechts weinig Indiëverhalen het licht. Een van die weinige publicaties ging over de schipper Bontekoe, verhalen die later gepopulariseerd werden door Johan Fabricius in De Scheepsjongens van Bontekoe (1924). De redacteuren schrijven over de beperkte hoeveelheid egodocumenten uit de zeventiende en achttiende eeuw het volgende:
“Ervan uitgaand dat bijna een miljoen mannen tussen 1602 en 1795 op VOC-schepen naar de Oost zijn uitgevaren, is het merkwaardig hoe betrekkelijk weinig Nederlandse en Duitse egodocumenten van ‘Jan Compagnie’ in de zeventiende en achttiende eeuw gepubliceerd zijn, terwijl er wel degelijk belangstelling voor bestond. Wat dat betreft waren de Engelse reizigers heel wat productiever. Onder het VOC-volk voelde blijkbaar maar een enkeling zich geroepen om zijn herinneringen op schrift te stellen en uit te geven.” (12,13)
Elie Ripon aan het woord
Als Eli Ripon aan het woord is, is het spannend, interessant en smakelijk. Ripon is niet alleen openhartig, maar ook een fantasierijk en gedetailleerd verteller. Ter indicatie van Ripons schijftalent hieronder enkele aardige passages:
“Terwijl ik op de 26ste augustus met een afdeling in het bos in een hinderlaag de vijand opwachtte, werd ik door vrees bevangen en loste ik in de strijd een schot met mijn haakbus, die doormidden brak en de top van mijn linkerduim afscheurde. Maar Goddank liet ik mij niet ontmoedigen en behaalde ik de overwinning met twaalf gesnelde koppen van de vijand als buit. Eenmaal terug in de stad bewezen de burgers mij grote eer, omdat ik mij, ondanks mijn verwonding, kranig had gehouden en de overwinning had behaald. Daarom zouden zij niemand anders in de stad willen, gesteld dat ik er altijd zou willen blijven wonen.” (69,70)
“Op 8 oktober kwam de Raad bijeen om te beslissen over de muiters, zowel soldaten als matrozen. Maar zij waren onrechtvaardig behandeld, omdat de gouverneur hen elke dag wilde laten werken en hen slechts in wat water gekookte rijst te eten gaf. (…) Ik verzette mij ertegen dat de gouverneur hen wilde laten werken. Op zelfde dag kwamen de schepen uit de Pescadores aan. Eveneens op die dag gaf ik een slaaf die mij drie jaar als dienstknecht had gediend de vrijheid.” (153)
“Ik trok mijn broek uit en gaf hun daar een signaal mee. Allen kwamen naar mij toe zwemmen op stukken hout. De stuurman bleek er ook bij te zijn. Toen zij hem zagen gingen zij huilen en riepen tegen hem: ‘Jij bent de oorzaak van onze ellende!’ Ik zei: ‘Het is gebeurd. Laten wij God bidden dat hij ons de genade geeft in een veilige haven te komen.” Daarna klom ik op de omgeslagen boot en vroeg ik hun samen met mij de boot te keren. Wij hoosden het water eruit en toen de boot leeg was, stapten wij erin en zochten wij op zee naar roeispanen of enkele planken om er roeispanen van te maken…” (229)