Hard oordeel over Belgische militairen in Nederland: ‘Jullie hebben onvoldoende jullie best gedaan!’

Het lot van de Belgische geïnterneerden in Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog
9 minuten leestijd
Maquette van het Belgenkamp in Harderwijk, te zien in het lokale Stadsmuseum (Foto: Historiek)
Maquette van het Belgenkamp in Harderwijk, te zien in het lokale Stadsmuseum (Foto: Historiek)
Op 4 augustus 1914 valt het Duitse leger België binnen. De Belgische soldaten bieden dapper weerstand maar trekken zich vrij vlug terug in de sterk uitgebouwde vestingstad Antwerpen. Wanneer de stad valt, vluchten Belgische militairen naar Nederland. 33.000 onder hen worden geïnterneerd voor de rest van de oorlog. Nederland is niet voorbereid om deze militairen op te vangen en moet improviseren. Over het lot van deze Belgische geïnterneerden is bij uitgeverij Ertsberg het boek Ongewilde gasten, gehavende zielen verschenen. Hierin gaat Paul Putteman in op de leefomstandigheden, de voedselschaarste en de spanningen tussen beide landen. Op Historiek plaatsen we een fragment uit het boek over de situatie na de val van Antwerpen in oktober 1914.

‘Jullie hebben onvoldoende jullie best gedaan!’

Een zeppelin bombardeert Antwerpen 1914, naar een schilderij van Themistokles von Eckenbrecher (1842-1921).
Een zeppelin bombardeert Antwerpen 1914, naar een schilderij van Themistokles von Eckenbrecher (1842-1921).
Stilaan doen allerlei geruchten de ronde in België over de omstandigheden waarin de troepen in en rond Antwerpen zich overgaven. Zowel de Belgische bevolking als de frontsoldaten hebben bedenkingen bij de houding van de Belgische militairen. Volgens veel soldaten aan het IJzerfront hebben de militairen in en rond Antwerpen zich te vlug overgegeven, daarin allerminst tegengehouden door hun officieren. Ze verblijven nu in Nederland, in veilige omstandigheden, terwijl aan het front dagelijks soldatenlevens op het spel staan. De geïnterneerden wordt openlijk verweten hun taak niet te hebben vervuld. Stilaan evolueert aan het IJzerfront het onbegrip naar afkeer en zelfs vijandschap tegenover de in Nederland geïnterneerde wapenmakkers.

Dat blijkt uit brieven die de Belgische militairen in Nederland krijgen van hun strijdmakkers aan het front. C. Hodister, eerste sergeant bij de artillerie, getuigt hierover in een brief aan zijn vroegere chef. Hij beschrijft hoe hij, na de val van Antwerpen, geïnterneerd wordt in het kamp van Harderwijk. Van een collega aan de IJzer krijgt hij in een brief te horen dat hij door zijn vroegere makkers als deserteur wordt beschouwd. Hij is diep getroffen door deze beschuldiging en schrijft:

’t Klopte niet meer, het bonsde daar binnen en zonder iemand te verwittigen, nog zelfs mijn vrouw niet, smeedde ik plannen voor de vlucht […] om 1 u. verdween ik in de bosschen van het Overveluwsche, met voor mij het onzekere: oorlog, verdachting van wegloperij, speurdienst der Nederlanders en achter mij: m’n vrouw en kind, onbekend met wat komen zou!

Toen ik alleen, geheel alleen in de bosschen dwaalde, ja chef, dan heb ik geweend. Stel u voor, die zware keus tusschen eer en vaderlandschen plicht en ge zult er wel al het pijnlijke van vatten. Op 7 oogst ’15 [augustus] kwam te Kales [Calais]. Alle aankomenden ondergingen daar een verhoor. Van dezen die uit België kwamen, wilde men nieuws weten, van de “Hollanders” [geïnterneerden worden smalend ook wel “Hollanders” genoemd] wilde men weten hoe, waar en wanneer wij het leger verlieten.

Dezen die niet al te juist in orde waren, gingen de doos in, de anderen werden met een vrijgeleide naar het dépot gezonden. Ik verkreeg een vrijgeleide en kwam daags nadien in Vieille Eglise op het dépot. De ontvangst was koud. Niemand miszegde mij iets doch… ’t was niet meer als vroeger!

Na enige dagen wilde ik ook die kwelling breken, ik vroeg en verkreeg om voor de krijgsraad te verschijnen. Op 3 september 1915 werd ik “reconnu non-coupable du chef de désertion et acquitté” [niet schuldig bevonden aan desertie en vrijgesproken] door het “Conseil de guerre de Calais”!! [krijgsraad van Calais]. Nu was ik tevreden! Ik vroeg een uittreksel der uitspraak, wie me nu nog links zou bezien hebben, zou zeker tegen mijn vuist gelopen hebben! Doch, zoals te voorzien was… ik werd stilaan weer dezelfde Pier.

Verdachtmakingen

In verschillende krantenartikels wordt gealludeerd op het plichtsverzuim, tot groot ongenoegen van de geïnterneerden. Op 1 februari 1915 verschijnt het eerste exemplaar van De Vlaamsche Stem. In deze door en voor Belgen in Nederland uitgegeven Belgische krant trekt een geïnterneerde soldaat van leer tegen de beschuldigingen. Volgens hem hebben de geïnterneerden wel degelijk hun plicht gedaan en hebben zij, door stand te houden, het mogelijk gemaakt dat het gros van het Belgische leger uit Antwerpen kon worden geëvacueerd.

Ook in brieven beklagen veel geïnterneerden zich erover dat zij wel vochten tijdens de eerste weken van de oorlog maar er nu toch van verdacht worden hun plicht niet naar behoren te hebben uitgevoerd. Die beschuldiging valt hen zeer zwaar en hakt in op het moreel van de soldaten.

Generaal-baron Dossin de Saint-George
Generaal-baron Dossin de Saint-George (CC BY-SA 4.0 – Djulianus – wiki)
De geruchten komen ook de Belgische regering in Le Havre ter ore. Begin 1915 wordt luitenant-generaal Emile Dossin aangesteld als Belgisch militair attaché in Den Haag. Via hem dient de Belgische regering een verzoek in bij de Nederlandse overheid om een commissie een onderzoek te laten uitvoeren naar de omstandigheden waarin de inmiddels geïnterneerde officieren in oktober 1914 zich naar Nederland begaven. De commissie moet nagaan of ‘de officieren zich aan de oorlogsverrichtingen onttrokken hebben zonder daartoe door de omstandigheden gedwongen te zijn’. Ze zou bestaan uit luitenant-generaal Dossin, twee krijgsauditeurs en een geïnterneerde officier. Hieruit blijkt duidelijk dat zowel de regering als de legerleiding wantrouwig staan tegenover de houding van de Belgische officieren bij de val van Antwerpen.

Nederland wijst het verzoek af omdat dit ingaat tegen de prerogatieven van de Nederlandse staat die alleen bevoegd is voor het uitvoeren van onderzoeken tegenover militairen die nu onder zijn bevoegdheid en gezag staan. Dit zou een inbreuk op de neutraliteit uitmaken.

‘In de beginfase van de oorlog is het voor de Belgische geïnterneerde officieren helemaal niet duidelijk aan welke regering zij loyaal moeten blijven: de Nederlandse of de Belgische.’

Afzetting officieren

De Belgische regering stelde echter voordien al een voorbeeld. De Belgische minister van Oorlog beslist midden november 1914 dat majoor Vanhee, de kapitein-commandanten Delaunoy en Halkin, kapitein Lange en de onderluitenanten Notte en André van hun graad beroofd worden omdat zij zich naar Nederland begeven hebben tijdens de gevechten rond Antwerpen ‘zonder door de gebeurtenissen daartoe gedwongen geweest te zijn.’

Zicht op het Belgenkamp Harderwijk
Zicht op het Belgenkamp Harderwijk (CC BY 3.0 – Stadsmuseum Harderwijk – Europeana)

De officieren worden via de Belgische ambassadeur in Nederland op de hoogte gebracht. Commandant Halkin merkt op dat hij niet gehoord werd en zich niet kon verweren. Majoor Vanhee wil zijn belofte aan de Nederlanders om niet te vluchten, intrekken. Hun afzetting zal later bevestigd worden in een Koninklijk Besluit.

‘De houding van de Belgische regering tegenover geïnterneerde en krijgsgevangen officieren is allerminst duidelijk’

De Belgische regering vraagt aan Nederland om de afgezette officieren niet meer als officier te behandelen, in uitvoering van het afzettingsbesluit. De Nederlandse regering weigert dit, omdat ze opnieuw geen uitvoering wil geven aan beslissingen, genomen door een andere staat over militairen die onder haar bevoegdheid vallen. Nederland duldt met andere woorden geen inmenging in zijn bevoegdheden over de geïnterneerden en zal de betrokkenen als officieren blijven beschouwen. Na overleg tussen de Nederlandse en Belgische overheid wordt beslist dat de afgezette officieren niet meer tot het leger behoren maar Nederland hen zal vergoeden als officieren en dat deze kosten later door België zullen worden terugbetaald. De Belgische regering is ook van mening dat de afgezette en uit Nederland ontvluchte officieren moeten terugkeren naar Nederland.

Oorlogsschade in Vlaanderen, 1914 (CC BY-SA 3.0 – Bundesarchiv – wiki)

Het erewoord

De houding van de Belgische regering tegenover geïnterneerde en krijgsgevangen officieren is allerminst duidelijk en zelfs ambigu te noemen. Het volgende voorbeeld is hiervan een mooi staaltje. Overeenkomstig het Verdrag van Den Haag van 1907 mogen geïnterneerde officieren vrijgelaten worden op voorwaarde dat zij hun erewoord geven niet te zullen vluchten en zich slechts verplaatsen binnen een door de Nederlandse overheid vooraf bepaald gebied. Sommige officieren vragen zich af of ze hun erewoord wel kunnen geven en niet eerder de morele verplichting hebben om er alles aan te doen om zich terug bij het Belgisch leger aan te sluiten dat zich aan het IJzerfront heeft ingegraven.

De vader van een officier vraagt op 1 februari 1915 aan de Belgische regering of zijn zoon zijn erewoord mag geven en krijgt op 12 februari 1915 het schriftelijke antwoord dat het verboden is aan officieren om te beloven de wapens niet meer op te nemen tegen de vijand en te beloven niet te zullen vluchten. Bijgevolg moet zijn zoon zijn belofte onmiddellijk intrekken en zich laten opsluiten. Het gaat hier wel om een krijgsgevangen officier die in Duitsland verblijft, geen geïnterneerde, maar de parallel is zeker te trekken. Het gaat ook om een brief die slaat op één persoon; het is geen algemene aanbeveling van de regering die geldt voor alle officieren.

‘Zij zijn bevreesd om gestraft te worden voor hun ‘gedwongen’ overgave aan de Nederlanders.’

Ondertussen komt de geruchtenmolen in België pas goed op gang en ontstaat er publieke verontwaardiging over de houding van de Belgische militairen bij het debacle rond de val van Antwerpen. Belgische officieren in Nederland zijn bezorgd over de smet die mogelijk op hun blazoen zal blijven kleven en na de oorlog hun promotiekansen zal hypothekeren. Of erger nog, ze vrezen eventuele tucht- en strafrechtelijke procedures die tegen hen zullen worden gevoerd. Vooral diegenen die zich wel van hun taak kweten, maken zich zorgen.

Nogal wat officieren hebben gewetensproblemen: hebben zij genoeg gedaan om het vaderland te dienen en hoe kijkt de Belgische regering hier naar? De officieren worstelen ook met de vraag of zij nu hun erewoord mogen geven aan de Nederlandse overheid om niet te vluchten en zo van meer vrijheid te kunnen genieten. Volgens het internationale verdragsrecht is dit mogelijk, maar wat denkt de Belgische regering hierover? Eind november 1914 trekken vier officieren in Amersfoort hun erewoord in. Er vlucht ook een Belgisch officier, hoewel hij zijn erewoord gaf. Op 10 februari 1914 deelt de Belgische ambassadeur in Den Haag mee dat de gevluchte officier uit zijn graad is gezet, omdat hij zijn erewoord verbroken heeft.

De officieren verklaren dat zij liever Nederland ontrouw zijn dan hun vaderland.

Belgenkamp Harderwijk op een ansichtkaart
Belgenkamp Harderwijk op een ansichtkaart (CC BY 3.0 – Stadsmuseum Harderwijk – Europeana)
De beslissing van de minister van Oorlog tot degradatie van zes officieren leidt tot heel wat commotie in het officierenkorps. De Belgische militaire attaché in Nederland ontvangt een delegatie van 40 officieren. Zij zijn bevreesd om gestraft te worden voor hun ‘gedwongen’ overgave aan de Nederlanders. Zij willen terugkeren naar het front, ook al hebben ze hun woord gegeven aan Nederland om niet te vluchten. De officieren verklaren dat zij liever Nederland ontrouw zijn dan hun vaderland. Zij vragen of zij moeten vluchten zonder hun woord terug te geven, of moeten zij eerst hun woord teruggeven en dan trachten te vluchten?

Als de Nederlandse overheid de teruggave van hun woord weigert, moeten zij dan vooralsnog vluchten? Als ze vluchten, hebben zij dan de garantie om terug opgenomen te worden in het Belgische leger? De generaal kan en wil op al deze heikele vragen geen antwoord geven en houdt zich op de vlakte. Hij drukt hen op het hart niet te vluchten in deze omstandigheden. Ook voor de Belgische ambassadeur in Den Haag, baron Albéric Fallon, is de situatie allerminst duidelijk en hij vraagt klare richtlijnen aan de Belgische regering.

In zijn verslag over de vergadering met de 40 officieren merkt de generaal nog op dat de Britse regering aan de Britse officieren gevraagd heeft hun woord in te trekken, waarop de officieren geïnterneerd zijn in een kamp. Dit zou een stuk moeilijker liggen voor veel Belgische officieren, die zich ondertussen gevestigd hebben en particuliere woningen betrekken met hun gezin in Nederland, aldus de generaal.

Een oneervolle daad

In oktober 1915, naar aanleiding van de vlucht van drie geïnterneerden die de belofte gedaan hadden niet te vluchten en buiten het kamp tewerkgesteld waren, stelt luitenant-generaal Dossin dat deze drie militairen een oneervolle daad stelden en de gevolgen voor alle andere gedetineerden zwaar kunnen zijn. Zij hebben het vertrouwen van de Nederlandse overheid misbruikt, die hen in staat stelde te werken en geld te verdienen voor hun gezinnen, waardoor nu aan iedereen de gunst zou kunnen ontnomen worden om buiten de kampen te werken. Uiteindelijk beslist de regering dat geïnterneerde militairen niet mogen vluchten.

Ongewilde gasten, gehavende zielen - Paul Putteman
 
In de beginfase van de oorlog is het dus voor de Belgische geïnterneerde officieren helemaal niet duidelijk aan welke regering zij loyaal moeten blijven: de Nederlandse of de Belgische. Vallen zij door het geven van hun erewoord volledig onder het gezag van de Nederlandse militaire overheid en zijn zij ontslagen van elke verplichting tegenover de Belgische autoriteiten of zijn ze moreel toch verplicht zich koste wat het kost terug aan te sluiten bij het Belgische leger? Ook voor de Belgische regering is dit initieel niet duidelijk, maar uiteindelijk beslist ze dat het Nederlandse gezag primeert.

In 1916 laat de Belgische minister van Oorlog aan luitenant-generaal Dossin weten dat hij de geïnterneerden niet als deserteurs beschouwt en vraagt aan de generaal hen daarvan in kennis te stellen. De minister spreekt echter enkel uit eigen naam en zijn boodschap is slechts gericht aan de Belgische militairen in Nederland. Een openlijke verklaring van de regering met dezelfde boodschap komt er niet, in tegenstelling tot de Britse regering die al in 1914 in het Britse parlement verklaart dat de Britse militairen in België hun taak plichtsgetrouw vervulden en hun niets kan worden verweten.

Paul Putteman (1959) was rijkswacht- en politieofficier. Hij beëindigde zijn carrière als directeur-generaal bij de federale politie. Na zijn pensionering studeerde hij geschiedenis aan de UGent. Tijdens deze opleiding werkte hij vooral rond de Eerste Wereldoorlog en de periode die daaraan voorafging.

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
2000
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 55.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×