Het kraken van leegstaande panden is een verschijnsel dat in het midden van de jaren zestig voor het eerste van zich doet spreken. Sindsdien zijn er een aantal pogingen gedaan het kraken en de leegstand van panden bij wet aan te pakken, met wisselend succes.
In Nederland worden sinds het midden van de jaren zestig woningen en bedrijfspanden gekraakt. De naoorlogse woningnood is in deze jaren nog altijd niet opgelost en met de toename van het aantal leegstaande woningen nemen steeds meer studenten en woningzoekenden het heft in eigen handen en kraken een pand. Aanvankelijk worden deze krakers veroordeeld voor huisvredebreuk, maar wanneer in 1971 uit een arrest van de Hoge Raad blijkt dat de krakers niet meer op grond hiervan kunnen worden berecht is volgens juristen nieuwe wetgeving noodzakelijk. In maart 1973 komt minister van justitie Dries van Agt (KVP) met een ‘anti-kraakwet’. Het wetsvoorstel beoogt het ‘niet ontruimen’ van een gekraakt pand strafbaar te stellen.
De behandeling van het wetsvoorstel wordt een lang slepende kwestie. Verschillende maatschappelijke organisaties bekritiseren het voorstel. Enkel het strafbaar stellen van kraken zou het daadwerkelijke probleem, leegstand in tijden van woningnood, niet oplossen. Ook de leegstand van panden zou in de ogen van deze organisaties moeten worden aangepakt. De coalitiegenoten in het kabinet-Den Uyl KVP en PvdA komen lijnrecht tegenover elkaar te staan wanneer enerzijds de KVP haar justitie-minister steunt en anderzijds de PvdA juist aandringt op aanvullende wetgeving tegen de leegstand van woningen en bedrijfspanden. Het is te danken aan de in 1975 spelende fusie van KVP, ARP en CHU tot het CDA dat er een meerderheid voor de wet in de Tweede kamer te vinden is. ARP-woordvoerder Jan-Nico Scholten moet zich tegen zijn zin in conformeren aan de mening van KVP en CHU en vóór de wet stemmen.
Vanwege de toenemende kritiek op de eenzijdige vorm van wetgeving houdt de Eerste Kamer de anti-kraakwet uiteindelijk tegen. Er dient aanvullende wetgeving omtrent de leegstand van panden te komen vooraleer de senatoren zich over de kraakwet uitspreken. Het oponthoud creëert de mogelijkheid om het kraken aan een grondig onderzoek te onderwerpen. Met name een rapport van de Raad van Kerken, dat in 1978 verschijnt en de titel ‘Kraken in Nederland’ draagt, doet veel stof opwaaien. Het schetst een genuanceerder beeld van krakers, volgens de Raad niet enkel ‘avonturiers en illegale vreemdelingen’, en opent met name bij veel CDA’ers de ogen voor de andere kant van het probleem.
De Leegstandwet, die in januari 1979 wordt ingediend door de nieuwe minister van Justitie Job de Ruiter, beoogt aanvankelijk nog steeds het kraken strafbaar te stellen, maar gaandeweg de behandeling in commissies en Kamer wordt de wettekst zo aangepast dat panden die langer dan een jaar leeg staan geen strafrechtelijke bescherming tegen kraken meer genieten en dus ‘legaal’ gekraakt mogen worden. Een in te voeren gemeentelijk leegstandsregister moet vastleggen welke panden leegstaan en hoe lang dat al het geval is. De wet wordt uiteindelijk na een bijzonder lange en uitvoerige behandeling in maart 1981 door de Kamer aangenomen, maar al snel blijkt dat het registeren van de leegstand voor veel gemeenten veel duurder uitvalt dan verwacht. De leegstandsregistratie en de daaraan gekoppelde strafbaarstelling van het kraken belanden langdurig in de ijskast.
Vervolgens blijft het lange tijd relatief stil rondom anti-kraakwetgeving. Het aantal krakers neemt in omvang af en daarmee de noodzaak het probleem definitief bij wet te regelen. Pas met de inwerkingtreding van de nieuwe Huisvestingswet per 1 juli 1993 wordt kraken voor het eerst echt strafbaar. Het voor krakers beruchte artikel 429 sexies van het Wetboek van Strafrecht bepaalt vanaf dan dat de strafmaat voor het kraken van een pand dat korter dan een jaar leeg staat vier maanden gevangenisstraf is. Tegelijkertijd wordt in de Huisvestingswet een facultatief leegstandsregister ingevoerd: alle gemeenten die het noodzakelijk achten en in staat zijn om een register van alle leegstaande panden bij te houden krijgen daar nu de mogelijkheid toe. Invoering van een leegstandregister blijkt wederom lastig. Uit een inventarisatie van de Rijksadviseur voor Cultureel Erfgoed Fons Asselbergs blijkt dat slechts één Nederlandse gemeente bijhoudt welke panden er leegstaan: Reiderland in Oost-Groningen. Ook de mogelijkheden die er zijn voor het vorderen van leegstaande panden voor gebruik als woonruimte worden vanwege het arbeidsintensieve traject door gemeenten amper toegepast.
Een toename van het aantal gewelddadige ontruimingen van kraakpanden wakkert in 2006 de politieke roep om een algeheel kraakverbod weer aan. Minister van Volkshuisvesting Sybilla Dekker wordt door de Kamer aangespoord tot het instellen van een algeheel kraakverbod, maar het voortijdige einde van het tweede kabinet-Balkenende en het vertrek van Dekker en haar collega van justitie Piet-Hein Donner doorkruisen de voortgang.
In september 2008 doen CDA, ChristenUnie en VVD een nieuwe poging om het kraken volledig strafbaar te stellen. De reacties zijn veelal dezelfde als in de jaren zeventig: de vier grote steden keren zich opnieuw tegen een volledig strafbaar stellen van het kraken. Ze vrezen dat de leegstand zal toenemen wanneer voor pandeigenaren de dreiging van een kraak wordt weggenomen. Gezien de eerdere poging om kraken bij wet strafbaar te stellen die mislukten vanwege politieke weerstand en praktische onuitvoerbaarheid is het afwachten hoe succesvol deze nieuwe poging gaat zijn.