Pas in de vroege twintigste eeuw was zwangerschap aan te tonen door een muis in te spuiten met de urine van een menselijke vrouw, en het effect op de eierstokken van het opengesneden diertje te bestuderen. Daarna volgde de ‘kikkerproef’ als zwangerschapstest, waarbij een geïnjecteerde kikker van kleur veranderde. Het duurde tot de jaren zeventig voor er zelftests kwamen, die vrouwen onafhankelijk maakten van een dokter en een dier.
In de tijden daarvoor wisten ervaren vrouwen op een gegeven moment wel dat het ‘weer zover is’, zij het pas na een paar maanden. Ze telden verschillende tekenen bij elkaar op en letten op een vreemde sensatie in hun buik die in de vierde of vijfde maand verschijnt. Het Engels kent daar het woord ‘quickening’ voor en bij ontstentenis van een Nederlandstalig equivalent, vertelde een hedendaagse verloskundige me, bereidt zij onervaren vrouwen voor op het gevoel ‘van een vlieg in je hand’, maar dan dus in je buik. Dat gaf en geeft het unieke gevoel dat je eigen lichaam een signaal produceert dat tegelijk van iets anders komt.
Lange tijd gold onder vrouwen zelf dat je pas vanaf dat moment zwanger bent, en dat is niet zo gek als je bedenkt dat hedendaagse vrouwen elkaar vertellen dat je je zwangerschap pas met ingang van de vierde maand bekend moet maken omdat veel vruchtjes in het eerste trimester nog vanzelf worden afgestoten. Geleerden – mannen dus – dachten er echter al heel vroeg anders over. Aan den lijve ervoeren zij niets, zodat het bijzondere signaal van ‘quickening’ volgens hen slechts subjectieve kennis opleverde. Als woordvoerders van een god of de natuur (en vaak de combinatie van beide) spraken zij met meer objectiviteit. In navolging van Aristoteles stelde de vroegmiddeleeuwse ‘kerkvader’ Augustinus bijvoorbeeld dat het moment van belang is waarop de menselijke vrucht een ziel ontvangt. En die ziel was aanvankelijk plantaardig, daarna dierlijk, om verderop in de zwangerschap menselijk te worden. Die stadia voltrokken zich bij jongetjes ook eerder dan bij meisjes, wisten deze geleerden verder nog.
Die kennis zou grote gevolgen krijgen, maar erg praktisch was hij niet. Het tijdstip van het verschijnen der ziel viel niet te bepalen, want het begin van een zwangerschap was onbekend en of het kind een piemeltje bezat wist men pas na de geboorte. Mensen hebben wel sinds alle tijden een beeld van ongeborenen gehad, althans voor zover die met het blote oog waren te zien.
Al in de Oudheid is het openen van zwangere vrouwen beschreven, voor of na hun dood. De term ‘sectio caesarea’ verwijst naar de Romein Julius Caesar omdat hij de ingreep bij stervende zwangeren verplichtte vanuit zijn streven naar aanwas van de bevolking. De mythe bestaat ook dat hij zelf op die manier geboren is. Een wijdverspreide dertiende-eeuwse geschiedenis van de Oudheid bevat daarvan een geschilderd beeldverslag, dat even prachtig qua uitvoering als afschrikwekkend qua inhoud is. De plaat is een fragment uit een geheel van vier geschilderde miniaturen gemaakt met bladgoud, zilver en pigmenten. Elk daarvan verbeeldt een vertrek in een kasteel en de andere drie tonen scènes uit het leven van de volwassen Caesar, steeds met een groepje mannen in overleg.
De legende van zijn bijzondere geboorte is in de linker bovenkamer verbeeld, als begin van het beeldverhaal. Het tafereel toont een naakte vrouw liggend op haar rug met een gat in haar buik waaruit een andere vrouw een jongetje rechtstandig bij zijn okseltjes omhoogtilt. Het kind heeft het uiterlijk van een kleuter met haar tot op de schouders. Aan het voeteneinde staat de voorovergebogen chirurgijn die met zijn rechterhand voorkomt dat de stervende vrouw nog eventjes naar het kind grijpt, terwijl zijn linkerhand zich tussen haar dijen bevindt. Intussen ondersteunt een derde vrouw het hoofd van de vrouw met het gat in haar buik, wat nodig is vanwege het te korte bed waarop ze ligt. Dit lijkt uit een bult tarwe te bestaan, die ook geen steun aan haar schouders en onderbenen biedt. Het draaide dus om haar romp, waaruit Caesar tevoorschijn komt, die letterlijk en figuurlijk in het centrum van de belangstelling staat, en ook meteen oogcontact met de wereld maakt.
Tot in de twintigste eeuw overleefden vrouwen zo’n buik- en baarmoedersnede hooguit heel kort. Historici weten dan ook dat Caesar zelf niet zo geboren kan zijn, omdat diens moeder Aurelia de heldendaden van haar volwassen zoon heeft gekend. En er werd nóg hardvochtiger met zwangere vrouwen omgegaan. Zoals het Oude Testament over de Samaritanen vermeldt:
‘Zij zullen door het zwaard vallen, hun kinderkens zullen verpletterd, en hun zwangere vrouwen zullen opengesneden worden.’
En elders in de Bijbel weent de profeet omdat dit ook met de vrouwen van Israël gebeuren gaat:
‘Toen zeide Hazaël: Waarom weent mijn heer? En hij zeide: Omdat ik weet, wat kwaad gij den kinderen Israëls doen zult; gij zult hun sterkten in het vuur zetten (…) en hun zwangere vrouwen opensnijden.’
Tekeningen
Dat zijn misschien slechts verhalen, maar de Bijbel is wel vaker als handleiding opgevat. Zwangerschap was eeuwenlang een even onvermijdelijke als gevaarlijke aangelegenheid voor een vrouw, waarbij – zoals verderop zal blijken – hun buik door de tijden heen om meer redenen geopend is. Van de ongeborenen die aldus aan het daglicht werden gebracht, vielen alleen geschilderde of getekende verbeeldingen te maken, en wat de vrouw betreft beperkte men zich dan doorgaans tot haar baarmoeder of buik en soms twee stompjes van haar benen. Heel bekend en gemakkelijk op internet te vinden is de krijttekening van een foetus in de baarmoeder van Leonardo da Vinci niet lang voor diens dood (zie openingsafbeelding). De plaat van ongeveer 1511 geldt artistiek zowel als anatomisch gezien als van hoge kwaliteit – hoewel sommigen opmerkten dat Da Vinci’s foetus te veel op een reeds geboren baby lijkt, terwijl zijn baarmoeder oogt als een geopende paardenkastanje.
Dergelijke schetsen kwamen tot stand in tijden van leed dat nu onvoorstelbaar is, net zoals de verbazingwekkende onverschilligheid daarover. Ook mannen moesten pijnen, kou, honger en onrecht doorstaan, maar zwangerschap vormde een bijzonder gevaar veroorzaakt door je eigen lichaam zonder dat dit een ziekte opgelopen had.
In de zeventiende eeuw presenteerden opvallend veel Nederlandse heelmeester-onderzoekers weergaven van gestorven vrouwen met geopende baarmoeders en een foetus erin. Allen wilden de perfecte verbeelding maken, maar dat betekende voor ieder van hen iets anders. De strenggelovige Amsterdammer Govert Bidloo wilde bijvoorbeeld de schepping zo realistisch mogelijk tonen. Hij bestreed daarom anderen die de anatomie van dode mensen zijns inziens te veel verfraaiden. Het hier afgedrukte voorbeeld is in zijn opdracht gemaakt door de Amsterdamse kunstenaar Gerard de Lairesse. Er ligt grote nadruk op de placenta en de foetus, maar de vredigheid van het ongeboren kind en de meegetekende borsten drukken toch relatieve zachtheid uit. In elk geval is het beeld totaal anders dan dat van Da Vinci.
Opnieuw anders zijn de latere kopergravures gemaakt in opdracht van de Schotse anatoom William Hunter. Met wetenschappelijke afstandelijkheid tonen de platen in diens invloedrijke boek The Anatomy of the Gravid Uterus uit 1774 een geopende buik met vier flappen teruggeslagen huid waaruit een gezwollen baarmoeder puilt, of ze laten een geopende baarmoeder zien met daarin een foetus, plus de afgezaagde bovenbenen van de vrouw die in al hun gedetailleerdheid doen denken aan de koteletten in de vitrine van een slager.
Als maker van de tekeningen noemde Hunter alleen ‘een begaafde artist’. Het was echter de Nederlander Jan van Riemsdyk (ook gespeld als Rymsdyk) en misschien liet Hunter diens naam weg omdat beide mannen zich flink aan elkaar konden ergeren: terwijl Van Riemsdyk wilde tekenen wat hij meende te zien, wilde Hunter dat hij tekende wat Hunter meende te weten. Ontbrak er in de ogen van de wetenschapper iets bij de ene dode vrouw, dan moest de tekenaar de schets completeren met behulp van een andere. Wat volgens Hunter ontbrak was overigens beperkt, want de door hem bestelde platen tonen de onderbenen noch het bovenlijf van de vrouw, laat staan haar hoofd.
Van Riemsdyk zelf noemde het tekenen ‘het imiteren’ van een object en zette uiteen dat dit op heel verschillende manieren kon worden gedaan, om vervolgens polemisch te stellen dat zijn eigen wijze het dichtst bij de werkelijkheid kwam. Dat valt te betwijfelen, want hij tekende voor verschillende Londense onderzoekers en het is fascinerend om te zien dat het resultaat per opdrachtgever verschilde. Zo bestelde de chirurgijn Charles Jenty zogeheten ‘mezzotint’-platen met als argument dat de vloeiende overgangen daarvan ‘een betere imitatie van de natuur’ opleverden, terwijl diens collega Thomas Denman duidelijk een gravure heeft gevraagd waarop de vlokken aan de buitenzijde van de baarmoeder nadruk kregen, en de vrouwenarts William Smellie onmiskenbaar het bekken wilde benadrukken dat de foetus omgeeft.
Mensen zeggen de dingen vaak niet voor niets met tekeningen, want het is altijd lastig om ideeën in woorden over te brengen. Dat moest echter wel nog tussen de onderzoekers en tekenaars, en hun Nederlandse tijdgenoot Petrus Camper maakte zijn eigen schetsen…
…omdat het moeyelyk is bekwaame Lieden te vinden, en nog moeyelyker hen te doen verbeelden ’t gene men vereyscht.
Het vroege ontstaan van een kind boeide de mensheid natuurlijk ook. Toen de eerste microscopen beschikbaar kwamen, stelden sommigen dat zich in het sperma al complete mensjes bevinden. Daarover bestond ook het idee dat ze in de baarmoeder leefden op menstruatiebloed, zodat ze daarin alleen maar groter hoefden te worden. Zo bezien plaatste een man zijn miniatuur-nakomeling dus tijdelijk in een vrouw, totdat de kleine pensiongast voldoende was doorvoed. Maar men zag de hospita’s niet als passieve wezens, want ze oefenden invloed uit via de kwaliteit van het voedsel dat ze verschaften, en vooral via de gevreesde vrouwelijke fantasie. Tegenover dit ‘spermisme’ plaatsten ‘ovisten’ het idee dat menselijke vrouwen – net als vogels – zelf eitjes produceren, die de aard van het nageslacht eveneens meebepalen.