Dark
Light

Augustinus van Hippo – Theoloog en kerkvader

12 minuten leestijd
Augustinus door Benozzo Gozzoli (15e eeuw)
Augustinus door Benozzo Gozzoli (15e eeuw)

Manicheïsme is een antieke godsdienst waarin de kosmos werd voorgesteld als een eeuwige strijd tussen het goede en het kwade, tussen licht en donker, tussen geest en materie. Lange tijd is er weinig over bekend geweest: hoewel het in de Vroege Middeleeuwen een wereldreligie was, ging het manicheïsme ten onder in de concurrentie met het christendom en de islam. Er waren geen kopiisten voor de manichese teksten, die dus – zoals zoveel antieke literatuur die uit de mode raakte – verloren gingen.

Augustine. Conversions and Confessions
Augustine. Conversions and Confessions
Alleen langs de Zijderoute, waar lange tijd allerlei religies naast elkaar bestonden, overleefde het, tot de Mongolen de laatste gelovigen doodden. De manichese opvattingen waren zodoende lange tijd vooral bekend uit de strijdschriften van hun tegenstanders, zoals Tegen de manicheeërs van bisschop Augustinus van Hippo (354-430), die enkele jaren lid was van een manichese sekte.

Aan het begin van de vorige eeuw veranderde de situatie, toen in Centraal-Azië enkele oeroude manichese teksten werden ontdekt. Verder beschikken we over de Tebessa Codex en de Keulse Mani-codex, een boekje zo klein als een luciferdoosje. De belangrijkste tekstvondsten komen echter uit de bibliotheek die in 1930 is ontdekt bij het Egyptische Medinet Madi: preken, een boek met de titel Synaxeis (“de vergaderingen”), een boek met antwoorden op vragen van gelovigen (de Kefalaia, “hoofdstukken”) en een enorm boek met manichese psalmen. De bibliotheek is samengesteld rond 400, dus in de tijd van Augustinus. Dit materiaal is de laatste jaren uitgegeven door de Chester Beatty-bibliotheek in Dublin.

Onze visie op het manicheïsme is nu een andere dan die van een kwart eeuw geleden en dat betekent dat we ook anders naar Augustinus kunnen kijken. Dat is dan ook een van de dingen die Robin Lane Fox onderneemt in zijn vorig jaar verschenen Augustine. Conversions and Confessions. Hij – ik bedoel Lane Fox – is niet de minste: in Oxford heeft hij niet te klagen over faciliteiten en hij schreef al eerder vlotte boeken over onder meer Alexander de Grote, de Bijbel, de “klassieke” wereld en Constantijn de Grote. Het is fijn dat er tenminste nog iemand is die de grote onderwerpen niet schuwt en zich niet beperkt tot het afscheiden van artikelen voor achter de academische betaalmuur. Het is fijn dat iemand de boeken schrijft die we nodig hebben. Het is minder fijn dat Lane Fox zich steeds weer aan zijn onderwerp vertilt (meer).

Ik heb Augustine met plezier gelezen, maar heb er wel kritiek op. Het ligt niet aan de opzet: Lane Fox beschrijft hoe Augustinus’ ideeën door de jaren heen veranderden en hoe dat culmineerde in de totstandkoming in 397 van de Confessiones, de “Belijdenissen”, een van de beroemdste boeken uit de wereldliteratuur. Augustine is dus geen biografie maar een geschiedenis van iemands geestelijke ontwikkeling. De problemen hebben meer te maken met het feit dat de puzzel waaraan Lane Fox zich zet, eigenlijk niet oplosbaar is.

Carrière

Augustinus werd geboren in Thagaste, het huidige Souk Ahras in noordoost Algerije, en had het geluk dat een rijk man wel iets zag in de intelligente jongeman – want intelligent moet je zijn om de Categorieën van Aristoteles door zelfstudie te begrijpen. Augustinus’ patroon zorgde ervoor dat hij een goede opleiding kreeg en de jonge man vestigde zich in Karthago als leraar in de welsprekendheid. Een belangrijke baan: in een halfgeletterde samenleving als het Romeinse Rijk, waarin alle besluitvorming mondeling plaatsvond, was het voor elke bestuurder van wezensbelang dat hij zich goed kon uitdrukken. Scholing in de welsprekendheid was daarom een voorwaarde voor iedereen die iets wilde bereiken. Die scholing hield overigens meer in dan alleen het componeren van een goede toespraak: het was een volledig cultureel programma dat iemand definieerde als beschaafde Griek of Romein.

Manicheese priesters aan schrijftafels, voorzien van tekst in het Sogdisch. Manuscript uit Khocho, in het Tarimbekken.
Manicheese priesters aan schrijftafels, voorzien van tekst in het Sogdisch. Manuscript uit Khocho, in het Tarimbekken.
In deze Karthaagse jaren behoorde Augustinus, zoals gezegd, bij een manichese sekte. De hoofdstukken die Lane Fox eraan wijdt, vond ik erg informatief, al troffen de beschreven rituelen me als zó bizar dat ik moeite had te geloven dat de reconstructie correct was. Een interessant probleem is hier dat we niet weten kunnen welke delen van de manichese teksten letterlijk zijn bedoeld en welke overdrachtelijk moeten worden gelezen. Waar een hedendaagse oudheidkundige een moderne christen kan vragen wat is bedoeld met het op het eerste gehoor kannibalistisch klinkende “dit is mijn lichaam”, is hij hulpeloos bij een manichese tekst.

De manichese sekte kon Augustinus niet blijvend boeien en hij was in feite afvallig toen hij in 384 naar Italië verhuisde, waar hij in de keizerlijke residentie Milaan een positie verwierf als officiële feestredenaar. Hij schurkte nu tegen de Romeinse elite aan en kon zich zelfs in een voorname familie gaan introuwen. De verlovingsringen waren uitgewisseld.

Tijdgenoten

Het is een van de aardige punten in Lane Fox’ boek dat hij Augustinus consequent vergelijkt met twee van zijn tijdgenoten, Synesios van Kyrene en Libanios van Antiochië: twee mannen met dezelfde literaire belangstelling en met vergelijkbare posities in het openbare leven. Een cruciaal verschil is dat zij in staat waren hun rol te spelen, ook als dat onoprechtheid vergde, terwijl Augustinus er moeite mee had dat hij in zijn lofredes in een venditor verborum was, een woordenkramer. (De zeven uit de vierde eeuw bekende lofredes op de keizer bieden een beeld van wat van Augustinus werd verwacht en dat is weinig inspirerend.)

Crisis

Ondanks een succesvolle carrière en het vooruitzicht op nog beter was Augustinus niet gelukkig. Hij merkt ergens op dat hij verkeerde in zo’n situatie “die medici aanduiden als een crisis” en je krijgt inderdaad het idee dat hij te intelligent was om gelukkig te zijn. Het was de Milanese bisschop Ambrosius, een van de meest formidabele personen uit de Late Oudheid, die hem er uiteindelijk van overtuigde dat het christendom de grote vragen des levens beter kon beantwoorden dan het manicheïsme. Eén van de aardige trekken van Lane Fox’ boek is dat hij aangeeft dat de levensvragen waarmee Augustinus worstelde, voortkwamen uit zijn manichese achtergrond. Je kunt zijn overgang naar het christendom typeren als een bekering maar ook zien als een logische volgende stap.

Ambrosius zelf verzorgde de catechese van de bekeerlingen en behandelde daarbij, althans volgens Lane Fox, de zes dagen van de schepping. Dit punt blijkt verderop in Augustine belangrijk te zijn. Zoals alle biografen besteedt ook Lane Fox veel aandacht aan het moment – een gesprek in een tuin – waarop Augustinus besloot dat zijn christendom aseksueel zou zijn. Dit was een opmerkelijk besluit, want celibaat was in de Oudheid ongebruikelijk en zelfs manicheeërs (die meenden dat de voortplanting een slechte zaak was omdat zielen zo opgesloten raakten in de materie) wezen seks niet zo strikt af. Ook het christendom had nog een klein millennium weinig te melden over seksualiteit. Augustinus’ keuze heeft hem in de jaren zeventig de reputatie gegeven een seksuele frustraat te zijn geweest die zijn moedercomplex aan het latere christendom zou hebben doorgegeven, maar die interpretatie staat haaks op wat we weten van zowel Augustinus als de seksuele moraal in de Vroege en Volle Middeleeuwen.

Charisma

“In feite was Augustinus begonnen de diepten van de menselijke geest te peilen en onderzocht hij wat “ik” nu eigenlijk was.”

Augustinus’ keuze voor het celibaat betekende het einde van zijn verloving en daarmee van zijn carrière. Een man uit de provincie kon zich niet permitteren een machtige aristocratische familie te bruuskeren en toen hij ook nog problemen kreeg met zijn stem, was dat tevens het einde van zijn redenaarschap. Hij keerde terug naar Afrika, naar Thagaste, waar hij een soort klooster stichtte. De leefwijze lijkt hem te zijn bevallen en toen hij later naar de havenstad Hippo (Annaba) verhuisde, stichtte hij een tweede klooster.

Of eigenlijk: zijn derde, want in Italië had hij al eens een maand met een groep vrienden een huis gedeeld. Lane Fox wijst er niet expliciet op, maar het viel me op wat een enorm charisma Augustinus moet hebben gehad. Dat lijkt me althans de enige verklaring waarom zo vaak zo veel mensen met hem een woongemeenschap wilden vormen. Je krijgt ook het idee dat hij het volkomen normaal vond dat mensen hem volgden: eerst naar het manicheïsme, toen naar het christendom. De Augustijnse regel, geschreven in hetzelfde jaar als de Confessiones, documenteert hoe Augustinus het kloosterleven zag.

Vragen

Augustinus mocht in het klooster dan een prettige levensvorm hebben gevonden, hij bleef twijfelen. Hij denkt in vragen – als manicheeër al en na zijn bekering tot het christendom niet minder. We herinneren ons dingen, maar waar komen die herinneringen vandaan? Hoe kan in zoiets kleins als ons lichaam zo onmetelijk veel informatie liggen opgeslagen? En hoe zit het met voorstellingen die we ons kunnen maken van dingen die we nog nooit hebben gezien? Of neem dit: als kind denk en redeneer je als kind, als volwassene denk je weer anders, maar waar is die kindertijd gebleven?

In feite was Augustinus begonnen de diepten van de menselijke geest te peilen en onderzocht hij wat “ik” nu eigenlijk was. Dat levert fenomenaal proza op dat in feite onvertaalbaar is. “Jij (= God) zat dieper in mij dan ikzelf” is omslachtiger dan het laconieke Latijnse interior intimo meo. (Let op het beginrijm en het klankspel.) Of bedenk eens wat mihi quaestio factus sum, “ik ben mezelf een raadsel geworden”, van indruk moet hebben gemaakt op lezers die anderhalf eeuw leefden voordat Freud het onbewuste uitvond.

Oudste afbeelding van Augustinus, Rome 6e eeuw (wiki)
Oudste afbeelding van Augustinus, Rome 6e eeuw (wiki)
Sommige antwoorden zijn beroemd geworden. De manicheeërs vonden het joods-christelijke scheppingsverhaal maar vreemd omdat het veronderstelde dat God de wereld had geschapen. Dat betekende dus dat God van mening was veranderd, dus veranderlijk was en dus onvolmaakt. “Wat deed God voordat hij de wereld schiep?” was de manichese strijdvraag. Augustinus wees erop dat die vraag zinloos was omdat er voor de schepping ook geen tijd was.

En: als God volmaakt is, is hij dus ook onaantastbaar, maar waarom zou hij dan strijden tegen het kwaad? En: als God en de schepping goed zijn, waar komt dan het kwaad vandaan? Augustinus’ blijvende bijdrage aan de christelijke leer is het idee van een erfzonde, die door Lane Fox vakkundig in perspectief wordt geplaatst: het idee deed al de ronde in Afrika en was te herleiden tot een onjuiste vertaling van de Bijbel, die in Afrika werd gelezen in het Latijn. Lane Fox lijkt overigens een kans te missen een verband te leggen tussen enerzijds de erfzonde – de menselijke zwakte, ons onvermogen te willen wat we zouden moeten willen – en Augustinus’ afwijzing van seksualiteit, die een vorm van controleverlies is.

Nog een vraag: hoe verhield Gods almacht zich tot de vrije wil van de mens? Augustinus’ gedachten ontwikkelden zich en hij concludeerde uiteindelijk dat we gepredestineerd zijn. Dit betekent dat God sommige mensen schept om uiteindelijk in de hemel te komen en anderen om naar de hel te gaan, een denkbeeld dat naar onze maatstaven misdadig is. Predestinatie is uit de mode. Net als celibaat en erfzonde overigens. Augustinus is momenteel nogal onmodieus.

Eerlijkheid

Wat het desondanks de moeite waard maakt de Confessiones te lezen is de eerlijkheid waarmee hij destijds, in 397, vragen stelde en probeerde te beantwoorden. We kennen zijn twijfels en dat maakt hem toch “een van ons”, zelfs al zijn zijn antwoorden in onze ogen vreemd en kunnen we de urgentie van zijn vragen niet navoelen. Hij meende dat hij rusteloos was geweest tot hij geborgen was in God, maar de passie waarmee hij zich tot op hoge leeftijd in allerlei polemieken stortte, suggereert dat hij nooit werkelijk rust heeft gevonden.

In de eerste negen boeken van de Confessiones vertelt hij wie hij was: een autobiografie waarmee hij toont dat God steeds bij hem was en zijn leven leidde. Tegelijk was het een weerlegging van het gerucht dat de ronde deed sinds hij in 395 op onregelmatige wijze tot bisschop in Hippo was benoemd: dat hij in feite manicheeër was gebleven. De vier laatste boeken vertellen wij hij was toen hij de Confessiones dicteerde en hier verkent hij de diepten van zijn ziel en de aard van de schepping. Ook hier rekent hij af met manichees gedachtegoed.

Hermeneutische cycli

Zoals gezegd vond ik Lane Fox’ Augustine. Conversions and Confessions een fijn boek om te lezen en ik heb er genoeg moois in gevonden. En toch overtuigde het me niet: er zit te veel speculatie in. Nu is dat onvermijdelijk bij dit onderwerp, dat, als ik het wat deftig mag uitdrukken, een dubbele hermeneuse veronderstelt.

“Predestinatie is uit de mode. Net als celibaat en erfzonde overigens. Augustinus is momenteel nogal onmodieus.”

“Hermeneuse” is de kunst om anderen goed te begrijpen. In een gesprek is dat natuurlijk niet zo moeilijk want als je iets niet snapt, kun je opheldering vragen. Het wordt al iets lastiger als je iets leest, want dan moet je de auteur zien te bereiken. Als de auteur dood is, schreef in een vreemde taal en leefde in een ons volstrekt vreemde samenleving, is antwoord uitgesloten. De aanname achter de wetenschappelijke hermeneuse is dat we desondanks toch zijn bedoeling wel enigszins kunnen benaderen: we lezen een tekst, vormen een beeld van het geheel en begrijpen – als we de tekst herlezen – de details beter doordat we weten wat we mogen verwachten, en doordat we de details nu snappen, begrijpen we de hoofdlijn weer beter. Dat is een in principe eindeloze cyclus, waarin je steeds beter begrijpt wat de tekst betekent, zeker als je haar leest met andere teksten en dezelfde cyclus toepast op de antieke samenleving. Zo zou je inzicht in een oude tekst uit een vervlogen tijd moeten groeien, maar de discussies die al twee millennia over de Bijbel worden gevoerd illustreren dat het niet per se leidt tot consensus. Er blijft een fors subjectief element.

Bladzijde van een handschrift van de Confessiones (wiki)
Bladzijde van een handschrift van de Confessiones (wiki)
Als Lane Fox probeert de ontwikkelingsgang naar de Confessiones te reconstrueren, krijgt hij op twee niveaus met dat probleem te maken. De Confessiones vormen een belangrijke bron voor Augustinus’ leven en Lane Fox moet sowieso met deze tekst de hermeneutische cyclus doorlopen om Augustinus’ Werdegang te begrijpen. De tekst is echter zélf ook deel van zo’n cyclus, namelijk die van de Augustinus van het jaar 397 en zijn jongere zelf. Lane Fox is zich de problematiek bewust: zo legt hij bijvoorbeeld uit waarom hij aanneemt dat de scene in de tuin, waarin Augustinus komt tot zijn specifieke keuzes binnen het christendom, geen verdichting van de oudere Augustinus kan zijn die wil verwijzen naar de Tuin van Eden of Getsemane.

Schijnzekerheden

Je kunt alert op dit probleem blijven, maar het gaat daarmee niet weg en Lane Fox kiest uiteindelijk voor het presenteren van schijnzekerheden. Zo oppert hij – hypothese één – dat bisschop Ambrosius van Milaan, toen hij Augustinus in de Paasnacht van 387 doopte, zesmaal voor de doopkandidaten preekte over het scheppingsverhaal en dat we die preken over hebben in het op naam van Ambrosius overgeleverde De zes dagen van de schepping. Dat is op zich geen vreemde theorie en het kan heel goed waar zijn. Maar aan het einde van het boek, als Augustinus zelf bisschop is en mensen moet voorbereiden op hun doop in de Paasnacht, laat Lane Fox Augustinus eveneens preken over dit onderwerp, aangezien – hypothese twee – de bisschop van Hippo zijn Milanese voorbeeld wel vaker volgde. Het is niet onmogelijk, maar Lane Fox stapelt nu hypothese op hypothese.

Hij gaat zelfs nog een stap verder. Hij meent dat Augustinus de Confessiones niet, zoals meestal wordt aangenomen, heeft geschreven in de loop van een wat langere periode maar dat hij ze in betrekkelijk korte tijd heeft gedicteerd en wel in het voorjaar van 397. Opnieuw een verdedigbaar en vermoedelijk zelfs juist idee, maar het is alweer een hypothese, de derde. Lane Fox oppert nu – hypothese vier – dat Augustinus, die volgens de tweede hypothese rond Pasen 397 over de zes dagen van de schepping preekte, met zijn hoofd bij Genesis was toen hij de laatste boeken van de Confessiones dicteerde.

Te veel speculaties

Augustine of Hippo van Peter Brown
Augustine of Hippo van Peter Brown
Zo zijn er wel meer voorbeelden. Dit soort speculaties zijn onvermijdelijk en het is niet heel nihilistisch te zeggen dat ieder historisch feit een reeks aannames veronderstelt en daardoor in meerdere of mindere mate hypothetisch is. In Lane Fox’ Augustine zijn er echter simpelweg te veel speculaties en je hoeft geen specialistische opleiding te hebben gevolgd om het opstapelen van hypothesen te herkennen. Zou ik dit boek hebben geschreven, ik zou vaker hebben verteld dat we dingen niet weten konden.

Voor een eerste kennismaking met Augustinus zou ik daarom andere boeken adviseren. Augustine of Hippo van Peter Brown was in 1967 een sensatie omdat het de kerkvader stevig plaatste in zijn laatantieke context en van dit mooie boek is onlangs een geactualiseerde editie verschenen. Garry Wills heeft in Saint Augustine (1999) iets meer dan 150 bladzijden nodig om de auteur van de Confessiones als een normaal mens te presenteren.

Dat zouden de boeken zijn die ik u in eerste instantie zou aanraden, maar Lane Fox’ Augustine. Conversions and Confessions is zeker de moeite waard om daarna te lezen. Ik mag dan niet van alles overtuigd zijn, het is fijn geschreven en hoe dan ook is Augustinus een van de weinige mensen uit de Oudheid over wie we zó veel weten.

×