De dertiger jaren van de vorige eeuw waren magere jaren voor een groot deel van de Nederlandse bevolking. Er heerste een grote werkloosheid die in 1936 een top bereikte van 414.000. De steunuitkering aan werkloze arbeiders was niet hoog. In de Kop van Noord-Holland was ‘schraalhans keukenmeester’. Veel mensen kregen niet voldoende te eten waardoor ze lichamelijk en geestelijk verzwakten. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verergerde de situatie doordat voedingsmiddelen steeds schaarser werden. Ook in Callantsoog moest de broekriem behoorlijk worden aangehaald. Alle voeding werd door middel van een ingewikkeld bonnensysteem gedistribueerd.
Voedselvraagstuk
Naarmate de oorlog voortduurde werd de voedingstoestand van de bevolking steeds slechter. Op 10 februari 1943 berichtte het Departement van Landbouw en Visserij dan ook dat alle burgemeesters zich moesten voorbereiden op ‘voedselvoorziening tijdens noodtoestanden’. De waarnemend burgemeester, NSB-er J.K Nieuwenhuis, moest zorgdragen voor eventuele…
‘massavoeding ten behoeve van het minst draagkrachtige deel van de bevolking’.
Hij kreeg de opdracht te inventariseren waar in zijn gemeente in geval van nood keukens konden worden opgericht waar grote hoeveelheden warm eten gekookt zouden kunnen worden. Dat zou volgens het Departement bijvoorbeeld kunnen in zuivel- vleeswaren- of jamfabrieken. Maar ook keukens van zorginstellingen zouden er uitermate geschikt voor zijn. Nijverheidsscholen (beter bekend als huishoudscholen) hadden ook vaak geschikte keukeninrichtingen, net als hotels en restaurants. Met name werd door het Ministerie gewezen op boerderijen met zogenaamde ‘waterfornuizen’ of ‘veevoederpotten’. Kortom, de burgemeester werd dringend verzocht een lijst te maken van geschikte bedrijven die eventueel in staat zouden zijn massaal maaltijden te produceren. Het resultaat van zijn onderzoek moest hij opsturen naar de ‘afdeling voedselvraagstukken’ van het Ministerie. Het schrijven werd afsloten met de opmerking dat het een ‘uiterst dringende kwestie’ was. Nieuwenhuis deed echter geen onderzoek. Hij antwoordde binnen enkele dagen dat:
“Practisch elke boer in het bezit is van een zogenaamde kookpot voor veevoeder. De inhoudsmaat is 60-100 liter. Deze kookpotten kunnen met hout of kolen gestookt worden. In geval van nood zijn voldoende van deze kookpotten aanwezig, om de inwoners van deze gemeente van warm voedsel te voorzien”.
Verder leek hij er zich niet druk om te maken. Hij zal ‘komt tijd, komt raad’ hebben gedacht en liet het verder op z’n beloop.
Hongerwinter
Eind 1944 werd het verschrikkelijk koud. Het vroor dat het kraakte. Een strenge winter, gecombineerd met een groot voedseltekort, maakte dat de winter van ’44-’45 nu als ‘hongerwinter’ bekend staat. Ook in Callantsoog sloeg de honger toe. Op 12 februari 1945 maakte Nieuwenhuis dan ook bekend een Centrale Keuken te willen oprichten. Hij deelde de Callantsogers mee dat een ieder die in aanmerking wilde komen voor maaltijden hem dat moest laten weten. Er meldden zich ongeveer 130 personen. Alle namen werden geregistreerd. Deelnemers zouden de wekelijkse aardappel- en peulvruchtenbon moeten inleveren. In plaats van de aardappelbon volstond ook 2 kilo aardappelen in natura. De kosten werden begroot op 1,75 gulden per week. Het uitdeelpunt zou worden gevestigd in nooddorp Hollywood, in een lokaal van de lagere school. Nieuwenhuis leek nu eindelijk in actie te komen.
Plan
Een ambtenaar ‘ter secretarie’ werkte een gedetailleerd plan uit, waarbij (op papier) niets aan het toeval werd overgelaten. Als eventuele medewerkers werden aangewezen mej. E. Bouwens (C31), mej. H. de Man (C46), mej. N. Minneboo (C21), F. Minneboo en G. Zipp. De Nieuwedieper (evacué) F. van ’t Hert zou de algehele leiding krijgen en C. Leijen de administratie. Het ‘werkprotocol’ vermeldde dat de weger een unster, jutezakken, manden en kisten nodig had.
De administrateur zou zijn werk niet zonder een kaartenbak en bakjes voor de bonnen kunnen doen, terwijl de kassier wisselgeld nodig zou kunnen hebben. Met het hoofd van de school moest besproken worden welk lokaal gebruikt ging worden. De uitdeling zou daar gaan plaatsvinden tussen 12 en 13 uur. Het vervoer van de keuken naar het uitdeelpunt diende per paard en wagen of per bakfiets plaats te vinden. Het eten zou in gewone melkbussen gedaan worden met wat jute zakken eromheen als isolatie. Alles stond uitgebreid op papier. De praktische uitwerking liet helaas veel te wensen over.
Blijkbaar had Nieuwenhuis met een inwoner van ’t Zand voorbereidende gesprekken gehad over het opzetten van een Centrale Keuken in zijn boerderij. Op 21 februari 1945 kreeg C.J. Maters (i64) te ’t Zand een brief van Nieuwenhuis waarin hem werd meegedeeld dat melkboer Veken zijn paard en wagen regelmatig af zou staan om het eten uit ’t Zand naar het uitdeelpunt te brengen. Nieuwedieper evacué P. van ’t Hert zou paard en wagen gaan besturen en de uitdeling leiden. Nieuwenhuis stelde voor Van ’t Hert voor zijn diensten iedere week 15 gulden te betalen. De melkboer zou wekelijks een bedrag van 10 gulden als vergoeding krijgen. Er moesten nog wel melkbussen worden geregeld, alsmede isolatiemateriaal. Materialen en gereedschappen die nodig waren moesten ook nog aangeschaft worden. Nieuwenhuis benadrukte dat de Centrale Keuken zo snel mogelijk in bedrijf moest komen.
Ketels
Op 23 februari 1945 schreef Nieuwenhuis aan aannemer Matser dat hij twee eetketels uit de barakken op het erf van A.C. Raap in beslag had genomen. Hij wilde weten hoeveel huur Matser voor de ketels wilde hebben. Pas in april antwoordde een medewerker van het aannemersbedrijf dat de gemeente Callantsoog zelf de huur mocht bepalen. Dat was immers ook gebeurd met de barakken op het erf van Raap die de gemeente enige tijd had gehuurd (waarschijnlijk om evacués in onder te brengen). Blijkbaar was de gemeente niet snel met betalen, want de medewerker herinnerde nog even aan het feit dat er twee rekeningen openstonden, namelijk van 851,45 en 3687,46. Voor de zekerheid werd het bankrekeningnummer ook vermeld.
Op 2 maart 1945 vroeg de gemeente Callantsoog de ‘Brandstoffencommissie’ om brandstoffen voor de Centrale Keuken beschikbaar te stellen. Men wilde als het even kon op 12 maart van start gaan met de productie van warm eten voor ongeveer 150 personen.
Problemen
Op 6 maart 1945 stuurde Nieuwenhuis een brief aan de leider van de Centrale Keuken Maters waarin hij berichtte dat Van Scheijen (de smid) ‘de’ ketel niet wilde repareren, omdat hij zich niet deskundig achtte. Ook Wissekerke uit Anna Paulowna wilde niet komen opdraven voor de reparatie. Nieuwenhuis berichtte ook dat hij geen contact kon krijgen met de Brandstoffencommissie wegens een niet werkende telefoonlijn. Bovendien had melkboer Veken zijn paard verkocht dus moest er een ander paard gezocht worden. Allemaal problemen die op het bordje van de burgemeester terecht kwamen. Was Nieuwenhuis wel in staat om al die problemen het hoofd te bieden? Hij besloot de brief aan Maters met de vraag wanneer er met de Centrale Keuken begonnen kon worden.
Melkbussen
Tien dagen later vroeg Nieuwenhuis schriftelijk aan een aantal veehouders om melkbussen voor de Centrale keuken. Die zouden ze volgens de burgemeester toch wel over hebben omdat de koeien nauwelijks meer melk gaven. Hij benadrukte dat er geen vergoeding voor de bussen inzat. De veehouders G. Eriks, A. Vries (B57) en Kl. Kos leverden ieder een melkbus in. De weduwe S. Baken (B18) schreef dat het haar speet geen melkbus te kunnen inleveren daar ze er geen had.
Op 12 april 1945 liet een gemeenteambtenaar Maters weten dat er ‘grote nood’ zou zijn en dat de Centrale Keuken nu snel open moest gaan. Maar zou dat door een groot tekort aan brandstof én aardappelen wel een haalbare kaart zijn? Een warme maaltijd zonder volksvoedsel nummer één was bijna onvoorstelbaar. Maters meldde dat:
“Het gemakkelijkst voor ons zou zijn ons verder maar achter de moeilijkheden te verschuilen, doch naar mijn meening hebben wij als staatburger de verplichting ons niet terug te trekken alvorens uiterste middelen zijn beproefd”.
Maters was in ieder geval niet van plan het bijltje er bij neer te leggen. Hij meldde tevens twee in ‘erbarmelijke omstandigheden’ verkerende gezinnen in ieder geval te blijven helpen. Het ging om ongeveer 15 personen die deel uitmaakten van de families Luik en Boon. Blijkbaar was Maters al op kleine schaal begonnen met het koken van eten.
Suikerbieten en slootwater
Vier dagen later schreef Maters aan de gemeente Callantsoog dat een defecte ketel was gerepareerd. Hij vond het jammer dat er geen bomen gerooid mochten worden omdat daar een vergunning voor nodig was. Er was namelijk een nijpend gebrek aan brandstof. Ook aardappelen waren zeer schaars. Maters deed de suggestie dat hij dan maar zou moeten overschakelen op suikerbieten. Er kon vaak niet van leidingwater gebruik gemaakt worden. Dan zou Maters gewoon water uit de sloot gaan gebruiken. Door alle problemen kon niet meer gerekend worden op regelmatige voedselverstrekking, aldus Maters. En:
“Op onze burgemeester moeten wij maar niet rekenen. Die heeft wel wat anders aan zijn hoofd in deze tijden.”
Volgens Maters zouden de ‘belangrijkste’ personen van Callantsoog de Centrale Keuken moeten ondersteunen. Alleen invloedrijke Callantsogers zouden volgens Maters wat kunnen bereiken. Blijkbaar lieten zij het afweten. Of waren ze misschien ondergedoken?
Den Helder
Dat het ook anders kon, bewees de gemeente Den Helder. Op 19 februari 1941 startte een Centrale Keuken in Musis Sacrum. De eerste maaltijd die de kok bereidde noemde hij ‘oranjerats’ en bestond uit wortelen, witte bonen, uien en pastinaken. Hij bewees dat een maaltijd zonder aardappelen goed mogelijk was. Het grootste aantal porties eten dat hij bereidde was 3892. NSB-burgemeester Frinking kwam een keer langs om een maaltijd te ‘proeven’. In oktober 1945 werd de Centrale Keuken ‘feestelijk’ opgeheven. In aanwezigheid van lokale prominenten werden de laatste porties oranjerats genuttigd.
Waarschijnlijk hebben voedseluitdelingen in nooddorp Hollywood helaas nooit plaatsgevonden. Ik heb er geen aanwijzingen voor kunnen vinden.
Ook interessant: Hongerwinter van 1944-45 – De laatste oorlogswinter
Bronnen: Archief gemeente Callantsoog en Dagblad voor Noord-Holland