‘De geschiedenis die er écht toe doet’
Tussen de 550.000 en 600.000 Nederlandse mannen zijn er tijdens de Tweede Wereldoorlog in Duitsland te werk gesteld. Dat is een aantal waar je je geen enkele voorstelling bij kunt maken. Zo´n massale uittocht van arbeidskrachten moest wel fatale gevolgen hebben. Op de eerste plaats voor de Nederlandse economie. Het was deze gigantische mensenroof die de economie te gronde richtte, weten we nu, en die een einde maakte aan de periode van opmerkelijke groei die de eerste oorlogsjaren had gekenmerkt.
Maar de gevolgen waren vooral ook desastreus voor die honderdduizenden gezinnen waar de vader, de zoon, de broers werden weggehaald, en die het nu maar moesten zien te redden. Zonder kostwinner vaak, zonder huisvader, zonder rots in de branding. Je moet je voorstellen dat er bijna 600.000 keer één man werd weggevoerd – pas dan krijg je een idee van de impact die de mensenroof door de nazi’s op de Nederlandse samenleving heeft gehad.
De familie Peters in Hilversum was zo’n gezin. De zoon werd in juli 1944 opgepakt, de vader was een van de vele duizenden die bij de massale razzia’s in de herfst van dat jaar werden meegenomen. De razzia in Hilversum kostte rond de 4000 mannen de vrijheid, naar verhouding werd de stad bijna net zo zwaar getroffen als Rotterdam waar bij de Aktion Rosenstock 51.000 mannen in twee dagen tijd in het sleepnet van de nazi’s terecht kwamen.
Voor vader Bernard Peters betekende het de laatste reis: hij kwam, zoals zovelen, op het verkeerde tijdstip op de verkeerde plaats terecht en overleefde de hel van de Noordduitse concentratiekampen niet.
Zoon Jan was in Braunschweig beland. Ook daar was de dood steeds heel dichtbij, vooral door de moordende geallieerde bombardementen en de totale verwaarlozing die de buitenlandse arbeidskrachten ten deel viel. Maar hij overleefde, kwam in 1945 terug naar Nederland en stichtte daar een gezin.
En daarom is er nu dit boek. Want zijn dochter Els wilde voor haar vader Jan en haar opa Bernard een monumentje oprichten in de vorm van een geschrift dat de gebeurtenissen van 1944 en 1945 in de herinnering moet laten voortleven. Gemakkelijk is dat niet geweest. Opa Bernard kon het niet navertellen. En vader Jan eigenlijk ook niet – zoals zovelen vond hij zelden de woorden om aan zijn omgeving duidelijk te maken welke ontberingen hij op jonge leeftijd in het land van de nazi’s had moeten doorstaan en welke verschrikkingen hij er had aanschouwd. Dat is achteraf jammer, want daardoor kan zijn verhaal slechts ten dele worden verteld.
Dochter Els heeft zich vooral moeten baseren op de ervaringen van anderen, die wel in staat zijn geweest hun ervaringen weer te geven. Daarmee geeft ze een beeld van de situatie waarin vermoedelijk ook haar opa en haar vader hebben verkeerd. Dat beeld is schokkend en voor ons, die er niet bij waren, eigenlijk niet goed te begrijpen.
Maar het is toch goed dat ze het gedaan heeft. Want we zijn er de laatste jaren achter gekomen dat geschiedenis niet wordt geschreven door de groten der aarde alleen. De geschiedenis van koning-keizer-admiraal is niets interessanter en belangwekkender dan de geschiedenis van de gewone burger. Van opa Bernard Peters bijvoorbeeld, die gelijkmoedige, optimistische man die niemand tot last wilde zijn en niet aan vluchten wilde denken om zijn gezin niet in gevaar te brengen. En van vader Jan Peters, die in de winter van 1945 het bericht kreeg dat zijn vader in Bramsche was overleden en vanuit Braunschweig naar zijn graf reisde om van vaders lotgenoten te horen hoe diens laatste dagen waren verlopen.
Die verhalen, hoe moeizaam bijeengesprokkeld ook, vormen de geschiedenis die er écht toe doet, die ons raakt. Omdat ze over mensen gaan die ons dierbaar zijn, in wie we ons kunnen herkennen. En die, in het geval van opa Bernard en vader Jan, een monument verdienen in de vorm van een boek.