De journalist Luc Panhuysen is bekend als publicist van verscheidene goede boeken over de Gouden Eeuw. Zijn laatste twee boeken stonden op de shortlist van de Libris Geschiedenisprijs. Met De Gouden Eeuw in 17 portretten en momenten voegt Panhuysen een nieuw, uitstekend geschreven werk aan deze reeks toe.
Het boek vormt een selectie van artikelen die Panhuysen eerder voor het Historisch Nieuwsblad schreef. Als overkoepelend thema dat in de 17 biografische verhalen terugkomt, geldt de chaotische toestand in de Republiek ten tijde van de Opstand (1568-1648). Ondanks de oorlog en het geweld, ontstond binnen de Republiek een veilige enclave die de basis vormde voor stabiliteit en economische groei.
‘Modern’ land in oorlog
Over deze opmerkelijke gelijktijdigheid van oorlog en bloei, schrijft Panhuysen:
‘De Republiek was ‘modern’ door de hoge mate van verstedelijking: in Holland woonde meer dan 50 procent van de bevolking in een stad, terwijl het Europese gemiddelde in die tijd lag onder de 10 procent. De lees- en schrijfvaardigheid waren de hoogste ter wereld. In geen land vond je meer drukkers, boeken, pamfletten en kranten. Niemand ging dood van de honger. Terwijl in de rest van Europa de overgrote meerderheid van de bevolking gebukt ging onder schaarste hadden de Nederlanders schilderijen aan de muur, brood, boter en kaas op tafel, en turf in de haard. Des te opmerkelijker is het dat de Gouden Eeuw en de Republiek bijna gelijktijdig ontstonden uit een oorlog die op tal van momenten zo goed als verloren leek. Zelden hadden de Nederlanders meer krijgsvolk over de vloer dan vlak voor en aan het begin van hun Gouden Eeuw. Kennelijk hield dat de economische ontwikkeling niet tegen.’ (9)
Vier thema’s
Het boek is helder verdeeld in vier thema’s. Het eerste thema, “Binnenlandse momenten”, bevat verhalen over onder meer de Unie van Utrecht (1579) en het Plakkaet van Verlatinghe (1581). Daarna volgt het thema “Portretten”, dat onder meer biografietjes bevat over bekende personen uit de Gouden Eeuw onder wie Johan van Oldebarnevelt, Hugo de Groot en koning-stadhouder Willem III. In thema drie komen enkele buitenlandse momenten aan bod, zoals het Rampjaar 1672 en het mislukte Turkse beleg van Wenen in 1683.
Het laatste deel behandelt culturele aspecten zoals de politiek cultuur in de Republiek – waarin regenten de toon aangaven -, de circulatie van kranten cq, nieuwsvoorziening in de Republiek en het dagelijks menu van de zeventiende-eeuwer.
Panhuysen weet de lezer te boeien, vooral als hij schrijft over de cultuur in de Republiek. Over de voedselceremonieën, waarover veel geschreven maar relatief weinig bekend is, lezen we:
‘Men gaat ervan uit dat de tafel in de Gouden Eeuw driemaal werd gedekt. Bij het ontbijt was er brood. Op het platteland was dat meestal roggebrood; de stedeling at het luxueuzere ‘masteluin’, van een mengsel van tarwe- en roggemeel. Witbrood was voor de rijken en werd dan ook ‘herenbrood’ genoemd. In de meeste huizen was de tafel een stilleven van soberheid. Brood, boter en kaas, weggespoeld met zuurbier (…) Voor de armen bleef een dagelijkse boterham te duur. Zij staken hun lepel in een stijf goedje dat ze ‘brij’ of ‘soepenbrij’ noemden, waarin gort, grutten en broodresten waren verwerkt.’ (179)
Fraai
Tot zover het ontbijt. Op dezelfde wijze beschrijft Panhuysen hoe het middag- en avondmaal eruit zagen. Erg boeiend om te lezen. Ten slotte: het boek is zeer fraai geïllustreerd en mooi uitgegeven en bevat een beknopte index op persoonsnaam en zaken.