Sterke verhalen zijn van alle tijden. Bekend zijn onder meer de kinderprenten, personen die hun ziel aan de duivel verkopen (Faust), verhalen over dwergen en reuzen (Gulliver’s Travels, Goliath & Goliath) en narren of andere grappenmakers (Tijl Uilenspiegel) die anderen met mooie verhalen vermaakten. De bundel Sterke verhalen analyseert de vertelcultuur waarin deze verhalen overgedragen werden aan het publiek.
Gekookte hop
Een goede grappenmaker was Tijl Uilenspiegel. Het is onzeker of deze persoon, die rond 1300 in Nedersaksen geleefd zou hebben, echt heeft bestaan. De bronnen over hem zijn vrijwel geheel afkomstig van de Duitse schrijver Hermann Bote, die de avonturen van Uilenspiegel rond 1500 op schrift stelde.
Jeroen Salman meldt over Uilenspiegel dat het beeld van hem in de literatuur in de loop der eeuwen nogal varieerde:
“Als we de oorsprong en de ontwikkeling van de verhalen rond Tijl Uilenspiegel reconstrueren, komen we al snel tot de ontdekking dat Tijl niet alleen een onschuldige nar is geweest die mensen aan het lachen maakte. In sommige verhalen is hij ronduit kwaadaardig en in latere, negentiende-eeuwse adaptaties, wordt Tijl een geëngageerde held in de Nederlandse Opstand.” (65)
Een van de bijzondere verhalen die het midden houdt tussen humor en kwaadaardigheid, is het volgende stuk:
“Tijl werkte als leerling bij een bierbrouwer, die hem, omdat hij met zijn vrouw naar een bruiloft gaat, opdraagt om die dag het bier te brouwen. Hij moet op de ketel letten en de hop koken. De hond des huizes heet echter ook Hop en omdat Tijl het niet zo heeft op dit dier, besluit hij de opdracht letterlijk te nemen en hem in de ketel te stoppen. De hond wordt gekookt en het bier is bedorven.” (67)
De wrede versie van Roodkapje
In het laatste artikel toont Talitha Verheij met goede argumenten aan dat sprookjes lang niet altijd onschuldig van toon zijn, maar ook gruwelijk en hardvochtig kunnen zijn. Aan het eind van de negentiende eeuw, toen sprookjes als die van de gebroeders Grimm of van Charles Perrault primair op kinderen waren gericht, kregen kleintjes nog regelmatig wrede sprookjes voorgeschoteld.
Hij sleepte ’t kind de bedstee uit
En scheurde met zijn tanden
Het vleesch van den gewonnen buit,
Van rug en been en handen.
Weg was Roodkapje ’t arme kind,
Met vleesch en been verslonden,
Dat snoodheid steeds zijn offer vindt
Dat heeft zij ondervonden.Zijt dus gehoorzaam ’t allen tijd,
Doe steeds naar elks begeeren,
Het sprookje aan u toegewijd,
Moog kind’ren! u dat leeren.
En als gij ooit eens wolven ziet,
Zij zullen u niet hindren,
Maar och! Vergeet de les toch niet,
Dan zijt ge brave kindren.
Boek: Sterke verhalen – Vijf eeuwen vertelcultuur