Vlaanderen in vlammen
De grote Vlaamse heksenjachten begonnen in 1589, waarna de brandstapels tientallen jaren oplaaiden. De regionale verschillen waren aanzienlijk. In de metropool Antwerpen werd slechts één vrouw voor hekserij tot de brandstapel veroordeeld, terwijl honderden het leven lieten op het platteland. De verbranding van Lievine Morreeuws in Veurne in 1589 en Cathelyne van den Bulcke in Lier in 1590 worden gewoonlijk beschouwd als sleutelmomenten in de hekserijgeschiedenis van het gebied.
De laatste gebeurtenis verdient commentaar, aangezien die niet een lokale heksenhysterie op gang bracht, maar juist beëindigde. Het begon met de verdenking van een tienermeisje, Anneken Faes, dat eigenschappen vertoonde die je tegenwoordig autistisch zou noemen, waarna ze werd onderworpen aan pijnlijke ondervragingen. Tijdens de marteling noemde ze twee andere vrouwen als heksen, Anna Cops en Cathelyne van den Bulcke. Anna gehoorzaamde de autoriteiten en noemde andere heksen, maar Cathelyne weigerde. Dit kwam haar duur te staan: ze werd gemarteld en bekende dat ze zes jaar lang gemeenschap met de duivel had gehad, waarna ze ter dood werd veroordeeld en geëxecuteerd. Haar lot werd tastbaar gemaakt in 2021, toen er een gedenksteen werd geplaatst op de Grote Markt in Lier.
Beschuldigingen
De stemming onder het volk die zoveel mensen in Veurne en Lier de kop kostte, resulteerde in de decennia die volgden in nieuwe heksenjachten, met veel ergere gevolgen. Rond 1612 was er een grote golf van heksenprocessen in Brabant, met een veertigtal executies tot gevolg, en rond 1630 werden in het graafschap Vlaanderen meer dan 160 mensen verbrand. Net als in andere delen van Europa concentreerden de vervolgingen zich meestal in specifieke steden en jaren, wanneer de beschuldigingen uit de hand liepen, zoals in het geval van Brugge in 1595 en Gent in 1601. Een nieuwe heftige fase deed zich voor tussen 1630 en 1646, onder andere in Brugge en Mechelen.
De heksenjachten in het Vlaamstalige gebied werden van twee kanten aangewakkerd: de autoriteiten waren ijverig en de onderdanen gehoorzaamden graag. De autoriteiten vaardigden nieuwe wetten uit tegen toverij, waarop de mensen sterk reageerden. Vaak zetten dorpelingen en stedelingen hun heren onder druk om in actie te komen en de brandstapels voor de heksen aan te steken. Dit, gecombineerd met het feit dat de rechtbanken het aangeven van verdachten nadrukkelijk aanmoedigden, en hun systemen waarmee ze de beschuldigde dwongen medeplichtigen te noemen, zorgde ervoor dat de processen zich als een lopend vuur verspreidden. Onenigheid tussen buren leidde zo gemakkelijk tot beschuldigingen van hekserij.
Welgestelde slachtoffers
Hoewel veel slachtoffers tot de lagere sociale klassen behoorden, hebben we ook aanwijzingen dat welvarende vrouwen getroffen konden worden. Als voorbeeld kan Elisabeth Vlamyncx worden genoemd. Ze was getrouwd met een raadslid, haar schoonzoon was een welgestelde ambtenaar, haar zoon was een geestelijke en haar twee broers waren gerespecteerde burgers. Toch was ze niet immuun voor kwade geruchten en achterklap. Nadat een andere heksenverdachte haar had aangegeven, werd Elisabeth gemarteld en bekende ze. De nabestaanden deden er alles aan om haar vrij te krijgen, maar tevergeefs. In 1595 stierf ze op de brandstapel in Gent.
Enkele jaren later was het de beurt aan Tanneke Sconyncx, een welgestelde burgervrouw van in de veertig, die door de plaatselijke schout werd gearresteerd en beschuldigd van hekserij. Tanneke ontkende alle beschuldigingen en zei ronduit dat het optreden van de schout uitsluitend voortkwam uit wraak omdat ze hem niet ter wille was geweest toen hij haar oneerbare voorstellen had gedaan. Haar beschuldiging had weinig nut: om een bekentenis af te dwingen werd ze zo gemarteld dat Tanneke het verhoor niet overleefde. Ze stierf op 2 juni 1603 in de gevangenis na tien dagen van kwelling. De ongewoon wrede omstandigheden rond haar dood trokken de aandacht in de moderne tijd, en sinds 1995 staat er een standbeeld ter nagedachtenis aan haar op het marktplein in Tielt.
Een pact met Satan
Een van de saillantere gevallen van Vlaamse hekserij is die van Josyne van Beethoven, die een voorouder zou zijn geweest van de componist Ludwig van Beethoven. Josyne, moeder van vier kinderen en getrouwd met Aert van Beethoven, werd in augustus 1595 op initiatief van de burgemeester van Kampenhout, Jan-Baptist van Spoelberch, gearresteerd en opgesloten in een kerker in Brussel. Een van de beschuldigingen was dat ze een pact met Satan had gesloten, iets waarvan werd aangenomen dat het verklaarde waarom paarden bij vier gelegenheden ineen waren gezakt en stierven toen zij voorbijliep. Een ander paard zou bloed hebben geplast. Zelfs koeien hadden last van haar aanwezigheid, wat bleek omdat hun melk verzuurde.
Toen Josyne van Beethoven haar onschuld bepleitte aan de aanklachten, werd ze overgebracht naar de beruchte Steenpoort-gevangenis, waar ze werd onderworpen aan uitgebreide martelingen. Uiteindelijk gaf ze het op en bekende alles. Toen Josyne werd gevraagd of ze nog wist van andere heksen, getuigde ze over de buurvrouw Anna Verstande, die werd gestraft met verbanning. Josyne zelf werd veroordeeld tot de brandstapel. De executie vond plaats op 13 september op de Grote Markt van Brussel, nadat haar zelfmoordpoging door het inslikken van potscherven was mislukt. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat alle bezittingen van Josyne in beslag zouden worden genomen, maar de weduwnaar Aert wist de helft te behouden in ruil voor het betalen van de kosten van detentie, ondervraging, marteling en executie.
Een ander beroemd proces is dat tegen Catlyn Fiermoing, die in de zomer van 1627 werd gemarteld. Volgens wat Catlyn uiteindelijk bekende, om aan verdere kwelling te ontsnappen, had de hekserij haar wortels in een ruzie met haar man, die had geleid tot luid vloeken. Deze hadden de duivel naar buiten gelokt – beschreven als een in het zwart geklede man wiens lichaam koud was – met wie ze een pact had gesloten. Satan had haar geld en seks geschonken en haar uitgenodigd voor uitbundige dansfeesten. Behalve dat ze lol had met andere heksen op de sabbatten van de duivel, had ze een toverstaf gekregen, waarmee ze ongelukken over de buren kon afroepen die haar eigen boerderij ten goede kwamen. Nadat Catlyn drie vrouwen als medeplichtigen had genoemd, werd ze in Wommersom-Walsbergen levend op de brandstapel gegooid.
Teken van de duivel
Het heksenproces van Katlijne Janssen rond 1640 is ook goed gedocumenteerd. Ze kwam uit Aarlen (Arlon) in het huidige zuidoosten van België en leefde een leven van armoede in steden als Maastricht, Antwerpen en Gent. Omdat ze in slechte gezondheid verkeerde en vaak flauwviel, begonnen geruchten de ronde te doen dat ze bezeten was, wat resulteerde in herhaalde intimidatie en beschuldigingen van hekserij. Soms zat Katlijne opgesloten in inrichtingen voor krankzinnigen.
Het einde van haar trieste verhaal kwam in Mechelen, waar ze als dienstmeid werkte voordat ze werd gearresteerd op verdenking van hekserij. Een moedervlek werd geïnterpreteerd als het teken van de duivel. Na langdurige martelingen legde ze een volledige bekentenis af. Lang geleden, zei Katlijne, was ze getroost door een jonge man, die haar vriend en mentor werd. Helaas was hij ook Satans handlanger, en hij verleidde haar tot alcoholische losbandigheid, pacten met de duivel en omgang met de vorst van de duisternis. Ze had moorden gepleegd en ziekten verspreid, onder meer door wassen poppen te maken en er naalden in te steken. De uitspraak van de rechtbank was voorspelbaar en Katlijne werd op 4 januari 1642 geëxecuteerd.
Mannelijke slachtoffers
Ook al was de meerderheid van de verdachten vrouw, ook mannen waren niet gevrijwaard. Gillis Ognies in Kruishoutem werd in 1651 gewurgd en verbrand nadat hij gedwongen was te bekennen dat hij trouw had gezworen aan Satan, had gefeest met demonen op heksenbijeenkomsten en zowel mensen als dieren had betoverd.
In november 1660 werd Pieter Dhondt onder druk gezet om toe te geven dat hij de leider was van een sekte van heksen en tovenaars. Nadat hij ter dood was veroordeeld, kwamen de autoriteiten in actie tegen de personen die hij op de lijst had gezet: de mensen werden opgespoord, hun lichamen werden onderzocht en duivelssporen werden gelokaliseerd. Niet alle vermeende sekteleden werden door de rechtbank veroordeeld, maar voor sommigen kwam de beschuldiging neer op een doodvonnis. Een van de gearresteerden, Joos Verpraet, gaf zo toe dat hij een contract met Satan had getekend, deelnam aan heksensabbatten en magische vloeken uitsprak over paarden. De straf was dezelfde als voor Pieter Dhondt: wurging en de brandstapel.
Sommige van de Vlaamse heksenprocessen waren zo bizar onrechtmatig dat ze zelfs in die tijd voor schandalen zorgden. Het geval van Guiselyne Isenbrant in Ieper is illustratief. Ze werd op uiterst zwakke gronden aangehouden, zo zwak dat de rechtbank in eerste instantie de zaak niet eens wilde bespreken. Haar familie protesteerde en ondernam juridische stappen tegen de aanklagers. Maar de autoriteiten gaven niet op. Om haar op de brandstapel te krijgen, kregen de wetsdienaren de vrije hand om met behulp van marteling een bekentenis af te dwingen, en dat had het beoogde effect. Zodra de bekentenis op papier was gezet en het doodvonnis was uitgesproken, moest ze in 1660 de brandstapel beklimmen. De familieleden reageerden door de rechters aan te klagen, die tien jaar later werden veroordeeld voor gerechtelijke moord.
De hekserijprocessen in Nieuwpoort
Een van de Vlaamse steden die het zwaarst werd getroffen door hekserijprocessen was Nieuwpoort, een kustplaats ongeveer vijftien kilometer ten zuidwesten van Oostende. De verdenkingen waren gericht tegen zowel mannen als vrouwen, en vaak waren de beschuldigingen geworteld in burenruzies die werden gekenmerkt door boosaardigheid en jaloezie. Een typisch slachtoffer was de bakker Jan de Munck, wiens succes hem door zijn concurrenten kwalijk werd genomen. Zij verspreidden vervolgens het gerucht dat zijn geluk voortkwam uit hekserij.
Aanvankelijk was Jan er zeker van dat zijn goede naam en onschuld hem zouden redden, daarom verscheen hij vrijwillig voor de rechtbank, maar zijn vijanden waren hem te machtig. Na uitgebreide martelingen bekende hij schuld, hij werd ter dood veroordeeld en stierf op 30 augustus 1605 op de brandstapel.
In totaal werden tussen 1602 en 1652 in Nieuwpoort vijftien vrouwen en twee mannen veroordeeld voor hekserij en verbrand. Het duurde honderden jaren voordat ze in het gelijk werden gesteld. Pas op 2 juli 2012 erkenden de autoriteiten officieel dat wat er had plaatsgevonden berustte op een reeks gerechtelijke dwalingen, en nu is in de stad een plaquette te zien ter nagedachtenis aan enkele terdoodveroordeelden.
Van de geëxecuteerden wier naam niet op de officiële gedenkplaat terechtkwam, kan Jeanne Panne worden genoemd, een bakkersvrouw wier reputatie als heks geworteld was in het feit dat haar vader was geëxecuteerd wegens hekserij. Jeanne gebruikte zelf, volgens wat kwade tongen hadden te melden, magische krachten om mensen impotent te maken. Tijdens de ondervragingen in de martelkamer konden ze zowel een duivelsteken op haar lichaam lokaliseren als bekentenissen afdwingen, waarna ze in 1650 ter dood werd veroordeeld en verbrand. Tegenwoordig zijn de verhalen over haar en de andere heksen van de stad van groot belang voor de lokale toeristenindustrie, inclusief festivals en toneelstukken (Heksenfeesten).
De Vlaamse heksenjachten gingen nog lang door in de tweede helft van de zeventiende eeuw. In Olsene werden in 1661 twee rechtszaken gehouden en tussen 1659 en 1667 kennen we er drie in Heestert. Een van de laatste slachtoffers was Martha van Wetteren, een weduwe die bekendstond om het aannemen van geld om toverij te beoefenen. Tijdens haar proces getuigden verschillende mensen dat ze de toekomst opmerkelijk nauwkeurig had voorspeld, gevaarlijke liefdesdrankjes had gemaakt en andere verboden dingen had gedaan. Het proces eindigde met de veroordeling tot de brandstapel, maar de executie werd uitgesteld omdat ze zwanger was, en volgens de wettelijke praktijk van die tijd zouden ongeboren foetussen niet mogen boeten voor de zonden van de moeder. Ze werd op 23 oktober 1684 in Belsele verbrand.