Halloween begint steeds nadrukkelijker deel uit te maken van de Nederlandse tradities. De winkels liggen vol met heksenkostuums en feestelijke ornamenten zoals afgehakte voeten, reuzenspinnen en doodshoofden.
Gotisch gruwelen
Het moderne griezelverhaal stamt uit de tweede helft van de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw, waar twee ontwikkelingen er voor zorgden dat dit genre het huidige karakter kreeg. Ten eerste was er de ontdekking van de middeleeuwen zoals mediëvist prof. Raedts de middeleeuwengekte heeft genoemd. Denk bijvoorbeeld aan de ingrijpende ‘restauraties’ die kastelen en landgoederen ondergingen om er middeleeuwser uit te zien. Torens en kantelen werden toegevoegd waar ze nooit hadden gezeten.
Deze waardering voor de middeleeuwen beperkte zich zeker niet tot Brabant of Nederland alleen. Heel Europa doorliep een fase van riddergekte. Het Paleis van Westminster (bekend van de Big Ben) in Londen, de Saint Clotilde Basilica in Parijs, en de voltooiing van Dom van Keulen, die in de negentiende eeuw nog niet af was, zijn allemaal voorbeelden van de neogotiek, zoals de stroming in de architectuurgeschiedenis heet.
De middeleeuwen-manie bleef niet beperkt tot de bouwkunst. Ook op de literatuur had deze herwaardering zijn weerslag, namelijk in de zogenaamde gothic novel. In dit genre gaat het om verhalen van het bovennatuurlijke die bedoeld zijn om de lezer schrik aan te jagen. Met angsten en onverklaarbare verschijnselen als onderwerp zochten schrijvers de grens op van de ratio. Auteurs situeerden hun verhalen in de donkere middeleeuwen, en dan het liefste in een vervallen klooster of een kasteelruïne.
Hoewel spookverhalen al eerder bestonden, wordt Brit Horace Walpole (1717-1797) beschouwd als de vader van de gothic novel. In The castle of Otranto (1764) zet hij de kenmerken van het genre neer: een duister kasteel met geheime kamers, een doolhof van gangen en enge kerkers gecombineerd met een bovennatuurlijke moordpartij worden door de schrijver aangewend om de lezer te laten trillen van angst. Het nieuwe genre werd ongelofelijk populair: rond 1800 bestond een derde van het totale boekenaanbod uit gothic novels.
Angst op het platteland
Het is in de volksalmanakken dat we de tweede oorsprong van horrortraditie tegenkomen, namelijk volksverhalen. Dezelfde auteurs die actief waren met de volksalmanakken zetten zich vaak ook in om volkscultuur vast te leggen. Een Brabants voorbeeld vinden we bij Kempenaar Petrus Norbertus Panken (1819-1904).
Deze schoolmeester heeft een verzameling volksverhalen opgeschreven die een mooi inkijkje geven in de griezelcultuur van het negentiende-eeuwse Brabant. Tussen 1840 en 1890 tekende Panken de verhalen om zo de verdwijnende volkscultuur vast te leggen. De reizende predikant Stephanus Hanewinkel (1766-1856) noemde in 1799 in zijn Reize door de Majorij van ’s Hertogenbosch Bergeik nog het middelpunt van bitterheid, bijgeloof en spokerijen, maar uit de verhalen van Panken blijkt een gevoel van verlies. Dat past binnen de bredere context van de negentiende eeuw. De industrialiserende samenleving zorgde voor een angst dat regionale verschillen zouden verdwijnen.
Een groot deel van de door Panken opgetekende verhalen gaat over heksen. Deze booswichten veranderden over het algemeen in katten. De aanwezigheid van heksen veroorzaakte, volgens de verhalen, kindersterfte, ziektes onder het vee of maakten arbeidzame mannen het werk onmogelijk.
De molenaar van Bergeijk
Dat ging te ver voor de logée en hij begint met een oude sabel op de katten in te hakken. De beesten stuiven uiteen en wanneer de rust weer is teruggekeerd, blijkt er iets achtergebleven te zijn. Als de man goed kijkt, ziet hij dat het een afgehakte middelvinger is van een vrouwenhand, inclusief een gouden ring. Op de ring stond de naam van de vrouw van de molenaar, die de dag erna inderdaad in bed blijkt te liggen zonder middelvinger. Het thema van katten die dansen en mannen lastig vallen keert in verschillende vormen terug.
Naast heksen kunnen ook weerwolven niet ontbreken. Al in de oudheid vertelde men verhalen over mannen die in wolven veranderden en ook in het Brabant van de negentiende eeuw zouden dit soort wezens de bevolking angst aanjagen. Panken vertelt het verhaal van een meisje dat met haar vrijer ’s avonds nog op pad is. Hij zegt dat ze maar alvast verder moet lopen, aangezien hij even de bosjes moet opzoeken. Nature calls. Hij zegt er nog wel bij dat wanneer ze een hond of wolf ziet, ze haar zakdoek moet weggooien om het dier af te leiden. Het meisje loopt verder en ziet inderdaad een hond op haar afkomen. Ze werpt haar zakdoek, die het beest meteen verscheurt. Daarna rent het beest door. Niet veel later wordt ze ingehaald door haar vrijer. Geschokt vertelt ze hem het verhaal. Wanneer ze weer thuis zijn en ze haar toekomstige man in het licht ziet, valt haar op dat hij iets tussen zijn tanden heeft. Het lijkt wel textiel te zijn. Snel komt ze tot de conclusie dat ze met een weerwolf te maken heeft en ze ziet af van het huwelijk.
Conclusie
Boek: Duivelskwartier – Johan Otten
Bronnen â–¼
– R. Buikema en L. Wesseling, Het heilige huis. De gotieke vertelling in de Nederlandse literatuur (Amsterdam, 2006).
– H. van Gorp, De romantische griezelroman een merkwaardig rand-verschijnsel in de literatuur (2000)