In 2015 groeven archeologen een oude begraafplaats op, ter hoogte van het huidige Liverpool Street in Londen. Duizenden Londenaren werden er tussen de zestiende en de achttiende eeuw begraven. Slachtoffers van de pest (1665) en de grote brand (1666) lagen er tussen (en onder) de overleden krankzinnigen van het Bedlam-hospitaal. Dit krankzinnigenhospitaal, tussen 1676 en 1815 gelegen net naast de begraafplaats (op de locatie Moorfields), leverde een groot deel van de doden die hun laatste rustplaats vonden op de in 1569 aangelegde dodenakker.
Bedlam: een korte geschiedenis
Het Engelse woord bedlam betekent ‘chaos, verwarring’. Etymologisch gaat het woord terug op het Bijbelse Bethlehem (Hebreeuws: Beit Lechem of ‘broodhuis’), de geboorteplaats van Jezus. Daar, nabij Bethlehem, verloor in de dertiende eeuw een ridder genaamd Simon FitzMary het contact met zijn medekruisvaarders. Overgelaten aan zijn lot doolde FitzMary als een makkelijke prooi voor zijn vijanden rond… tot een heldere ster boven Bethlehem hem naar veiliger oorden gidste. FitzMary was gered.
FitzMary keerde terug naar Engeland, waar hij carrière maakte. Hij werd Sheriff van Londen en stichtte daar in 1247, uit dankbaarheid voor wat hem nabij Bethlehem was overkomen, een priorij van de Orde van Sint-Marie van Bethlehem. Hij schonk de stad Londen hiervoor een stuk grond nabij Bishopsgate. Tussen 1247 en 1676 zou Bedlam op deze locatie gehuisvest blijven.
Bedlam, zoals de Londenaren het plachten uit te spreken, is een verbastering van Bethlehem. Oorspronkelijk gebouwd als gesticht voor paupers en andere ongewenste elementen, begon Bedlam vanaf de veertiende eeuw te fungeren als krankzinnigenhospitaal. Tegen de vijftiende eeuw bestond het gros van het cliënteel uit mensen met een psychiatrische aandoening. De op de brandstapel geëindigde theoloog en Bijbelvertaler William Tyndale (1494-1536), gebruikte het woord Bedlam in die periode als synoniem voor ‘krankzinnige’, wat er op wijst dat Bedlam op dat moment een krankzinnigenhospitaal was geworden.
Tot in de zeventiende eeuw lag de instelling net buiten de stadsmuren, nabij Bishopsgate. In 1676 verhuisde het Bedlam-hospitaal naar het nabijgelegen Moorfields, waar het tot 1815 zou blijven. Na vanaf dat jaar gelegen te zijn in Southwark, werd het hospitaal in 1930 overgeheveld naar haar huidige locatie: Beckenham, in het graafschap Kent.
Bedlam als gruweloord
Bedlam staat al eeuwenlang model voor de gruwelijke wijze waarop psychiatrische patiënten in de geschiedenis werden behandeld. Hoewel de realiteit iets genuanceerder was, hebben bepaalde episoden uit de geschiedenis van het beruchte hospitaal bijgedragen tot het ontstaan van deze topos. Het ontstaan van het beeld van Bedlam als een oord van horror wordt gesitueerd aan het begin van de vijftiende eeuw, niet toevallig het moment waarop het aantal krankzinnigen het aantal paupers en andere ongelukkigen in het hospitaal begon te overtreffen.
In 1403 werd Peter Taverner, bijgenaamd Peter de Portier/Poorter (Peter the Porter), beschuldigd van verduistering en diefstal van materiaal uit het Bedlam-hospitaal. Deze affaire wordt algemeen beschouwd als de start van een traditie waarin de beheerders van Bedlam een dubieuze rol zouden blijven spelen. Bovendien staat Bedlam in de historiografie model voor wat, in navolging van de Franse filosoof, Michel Foucault (1926-1984), de Grote Opsluiting werd genoemd. Foucault opperde dat ongewenste elementen in die periode stelselmatig uit de samenleving geweerd werden door ze op te sluiten. De “machtsstructuren” creëerden, aldus Foucault, een tweedeling tussen “gekken” en “normalen”. Later zou de psychiatrie de rol van “machtsstructuur” overnemen en het beleid van opsluiting voortzetten.
Hoewel Foucaults these onhoudbaar is gebleken – de meeste psychiatrische patiënten werden, zelfs in de periode van de grote hospitalen, in familiaire kring opgevangen – kan ze nog steeds op veel bijval rekenen. Ook Bedlam wordt nog vaak als een mastodont-hospitaal uit de tijd van de (vermeende) Grote Opsluiting behandeld.
Bedlam: het leven zoals het was
Opvallende patiënten
Het leven in het Bedlam-hospitaal ging wellicht zijn gangetje, net zoals dat buiten de hospitaalmuren het geval was. Mensen kwamen en gingen en sommigen sleten hun laatste dagen in de micro-samenleving die Bedlam was. Van de meeste patiënten is vrijwel niks bekend. Bepaalde patiënten waren echter zodanig opvallend dat hun bestaan werd overgeleverd.
In de zeventiende eeuw vertoefde een kruier van Oliver Cromwell (1599-1658), genaamd Daniël, in het Bedlam-hospitaal (toen nog gevestigd nabij Bishopsgate). Daniël was naar verluid 2,29 meter groot en stond bekend als een ‘ziener’. Cromwell zorgde ervoor dat Daniël in zijn cel zijn eigen bibliotheek kreeg toebedeeld. Daniël was niet enkel vanwege zijn enorme lichaamslengte een opvallend figuur, hij bleek zodanig charismatisch dat hij zijn eigen congregatie had binnen de hospitaalmuren. Als ‘ziener’ voorspelde hij onder meer de pestuitbraak van 1665 en de grote brand van 1666.
Daniël en zijn congregatie getuigen van het feit dat de patiënten in Bedlam in ieder geval deels hun ding mochten doen. Heel verrassend is dit niet, aangezien van therapieën in die tijd nagenoeg geen sprake was. Behoudens wat arbeidstherapie en het vastgeketend worden in geval van ‘razernij’, restte de patiënten doorgaans niet veel anders dan hun dagen, weken en jaren te slijten met nietsdoen.
In 1797 – het gebouw in Moorfields was toen in verval en er werd uitgekeken naar een nieuwe locatie voor het Bedlam-hospitaal – ontving Bedlam een andere opvallende patiënt. James Tilly Matthews (1770-1815) was een theehandelaar uit Wales die in 1790 naar het revolutionaire Frankrijk was afgezakt. Daar had hij contact gemaakt met de Girondijnen, bij wie hij al gauw naam maakte met zijn excentrieke verhalen. Door het Jakobijnse Terreurbewind (dat kort daarna aan de macht kwam) onder verdenking gesteld van spionagepraktijken, werd James Matthews Tilly gedurende enkele jaren opgesloten. In 1796 werd hij vrijgelaten wegens krankzinnigheid, waarop hij terugkeerde naar Londen.
Daar aangekomen begon James brieven te schrijven naar Lord Liverpool, de latere eerste minister van het Verenigd Koninkrijk (1812-1827), waarin hij verschillende hooggeplaatste mensen beschuldigde van samenzwering tegen zijn persoon. Toen James, aanwezig tijdens een van de parlementaire debatten, vanop de tribune ‘verraad!’ schreeuwde naar Lord Liverpool, werd hij opgepakt en opgesloten. Op 28 januari 1797 werd hij binnengebracht in Bedlam.
James’ casus is in die zin bijzonder omdat het de eerste volledig gedocumenteerde beschrijving van een psychiatrische patiënt betreft. Hoewel voorzichtigheid geboden is bij het diagnosticeren van mensen uit het verleden, wordt algemeen aangenomen dat James aan ‘paranoïde schizofrenie’ leed (in de DSM5: ‘psychotische stoornis met paranoia’ geheten). Deze diagnose is gebaseerd op de verslagen van John Haslam (1764-1844), de apotheker van het Bedlam-hospitaal in die tijd.
Opvallende “therapieën”
Nu en dan kwamen artsen in Bedlam, tot grote spijt van de patiënten, met therapeutische nieuwigheden aanzetten. ‘Tot grote spijt van de patiënten’, want artsen hadden in het verleden nogal eens de reputatie om zieken te helpen nog zieker te worden. Aderlatingen en andere “genezingstechnieken” zorgden ervoor dat die reputatie niet geheel onterecht was. Naast de gewone artsen, pasten ook “krankzinnigenartsen” technieken toe die hun patiënten meer kwaad dan goed deden.
Een Bedlam-klassieker, althans in de negentiende eeuw, was de stoelenrotatie. Het roteren van stoelen (met patiënten erin) werd begin negentiende eeuw ingevoerd op basis van de bevindingen van Joseph Mason Cox (1763-1818) en Erasmus Darwin (1731-1802), de grootvader van Charles Darwin. Een krankzinnige werd tijdens deze therapie op een stoel gezet, om vervolgens met behulp van een katrolsysteem omhoog gelift te worden. Zodra de patiënt tegen het plafond hing, begonnen de “therapeuten” de stoel te roteren of draaien. Men kan zich enkel proberen voorte stellen hoe de patiënt zich gevoeld moet hebben nadat hij, soms urenlang(!), in het rond was gedraaid. Beter, zal de patiënt zich ongetwijfeld niet hebben gevoeld.
Naast de eigenzinnige therapeutische praktijken, werden de patiënten van Bedlam ook onderworpen aan het voyeuristisch en op sensatie belust oog van de meer gegoede medemens. Naar aloude traditie konden bezoekers, doorgaans aristocraten, tegen betaling naar de ‘gekken’ komen kijken. Ze werden dan rondgeleid door de vertrekken van het hospitaal, waar ze de zwakzinnigen, epileptici, mensen met leerstoornissen en psychiatrische patiënten, al dan niet vastgeketend, konden bewonderen. De openheid die dit soort voyeurisme creëerde zorgde er ironisch genoeg ook voor dat het vaak ongepaste gedrag van de bewakers publiek werd.
Het einde van Tom Rakewell en de Monro-clan
Een mooi beeld van de menselijke dierentuin die Bedlam gedurende een hele periode was, krijgen we als we William Hogarths (1697-1764) schilderijenserie A Rake’s Progress uit 1732-1733 bekijken. Op het achtste en laatste schilderij uit die reeks zien we een naakte Tom Rakewell afgebeeld staan. De naam Rakewell is een allusie op rakehell of hellraiser, een woord dat werd gebruikt om een leegloper of immoreel iemand mee aan te duiden. Een rake stond in de toenmalige Engelse cultuur voor een persoon die zijn fortuin er door had gejaagd en een losbandig en liederlijk leven leidde. Tom Rakewell voldeed perfect aan die voorwaarden.
Na het door hem geërfde fortuin en dat van zijn tweede vrouw er te hebben doorgejaagd, belandde hij eerst in de gevangenis en tenslotte in Bedlam. We zien hem afgebeeld staan, ontdaan van zowel zijn fortuin als zijn kledij. Hij wordt omringd door zijn medepatiënten, zijn eerste vrouw (Sarah Young) en de aristocratische bezoekers die hem met leedvermaak aanschouwen.
Toen Hogarth zijn A Rake’s Progress produceerde, werd Bedlam “geregeerd” door de stamvader van een familie krankzinnigenartsen die, vanaf 1728, vier generaties hoofdgeneesheren van het hospitaal zouden leveren: John Monro (1716-1790). Onder John Monro kwam het lucratieve ‘gekken bezichtigen’ tot een climax. De scrupuleloze manier waarop bezoekers tegen betaling de psychiatrische patiënten konden komen bezichtigen zorgde er uiteindelijk mede voor dat er een eind kwam aan het tijdperk waarin Bedlam het monopolie bezat op de krankzinnigenzorg in Londen. Tijdens het bewind van John Monro werd in Londen het Saint-Lukes Hospital for Lunatics opgericht (1751). De hoofdgeneesheer van deze instelling, William Battie (1703-1776), staat in de historiografie bekend als een van de pioniers die de weg vrijmaakten voor een meer moderne krankzinnigenzorg. Battie klaagde in zijn in 1758 gepubliceerde A Treatise on Madness de toenmalige gang van zaken in de krankzinnigenzorg en meer bepaald in het naburige Bedlam-hospitaal aan. Batties werk vormt de prelude van een psychiatrische revolutie die in Engeland pas echt van start zou gaan met de oprichting van het York Retreat (1796), door de Quaker William Tuke (1732-1822). Tuke lag aan de basis van de morele behandeling van krankzinnigen zoals die werd uitgewerkt in de negentiende eeuw door onder anderen de beroemde Franse psychiater, Philippe Pinel (1745-1826).
Tijdens het beheer van de kleinzoon van John, Thomas Monro (1759-1833), werd er paal en perk gesteld aan de ongepaste manier waarop patiënten werden behandeld. In 1816 werd zowel Thomas Monro als de hierboven genoemde apotheker John Haslam uit zijn functie ontheven. Overal in West-Europa begonnen overheden zich te bemoeien met de krankzinnigenzorg, of beter: met het gebrek eraan. In het Verenigd Koninkrijk zorgden voornamelijk de rapporten van de filantroop en Quaker James Wakefield (1774-1854), voor een ommekeer wat betreft de krankzinnigenzorg. Wakefield bezocht het Bedlam-hospitaal verscheidene keren en met name één door hem beschreven patiënt, een Amerikaanse marinier genaamd James Norris, werd het symbool van de falende zorg voor mensen met een psychiatrische aandoening.
Norris was in 1800 binnengebracht in Bedlam en bracht meer dan 10 jaar(!) door, vastgeketend in een soort harnas. Norris’ wederwaardigheden als patiënt te Bedlam werden door Wakefield en andere hervormers van de krankzinnigenzorg gebruikt om parlementaire actie af te dwingen. Gewapend met dit bewijsmateriaal trokken ze naar het House of Commons, dat prompt een Committee on Madhouses oprichtte. Dit comité diende de staat van de krankzinnigenzorg in het Verenigd Koninkrijk na te gaan en zorgde er uiteindelijk voor dat de krankzinnigenzorg aan striktere regelgeving werd onderworpen.
Van het Bedlam-hospitaal te Moorfields rest niks meer. De omgeving wordt sinds het begin van de negentiende eeuw gedomineerd door het vlakbij aangelegde Finsbury Circus Garden.
Boek: Te gek om los te lopen – Misverstanden in de psychiatrie