Dark
Light

Marinus van der Lubbe steekt de Rijksdag in brand

De verzamelde werken van Marinus van der Lubbe – Martin Schouten
7 minuten leestijd
De verzamelde werken van Marinus van der Lubbe - fragment uit de cover
De verzamelde werken van Marinus van der Lubbe - fragment uit de cover
Wie was Marinus van der Lubbe, de jongen uit Leiden die zich in zijn eentje tegen de nazi’s verzette? Journalist Martin Schouten schetst in zijn boek De verzamelde werken van Marinus van der Lubbe een portret van de man die naïef, maar verbeten zijn idealen najoeg. bij Just Publishers verscheen een nieuwe editie van het boek, met een extra nawoord. Op Historiek een fragment, over de bewuste dag waarop Van der Lubbe besloot om de Rijksdag in brand te steken. Hoe ging hij te werk?


Naar Berlijn

Het Raadhuis en het Slot stonden er nog alsof er niets gebeurd was, toen hij er zondagochtend 26 februari langs liep richting Leiden. Unter den Linden liep hij af, tot aan de Brandenburger Tor. En verder. Langs een gebouw met een enorme glazen koepel de Tiergarten in, die geen dierentuin was maar een park met hooguit wat kraaien in de sneeuw en kleumende zwervers op de banken. Hij liep naar Spandau, waar hij de SA zag marcheren en brood kreeg van een vrouw. En weer verder.

‘Maar welk gebouw zou hij nu proberen aan te steken?’

In Henningsdorf, een dorp buiten Berlijn, begon de schemer. In het politiebureau vroeg hij om onderdak. De wachtcommandant noteerde zijn naam met de tijd erbij: twintig over zes. Hij wilde van Rinus weten wat die in Duitsland te zoeken had. Werk? Nou, dan was hij de enige niet. In het asiel, een kamer achter de wacht, lag al een werkloze uit Beieren op een brits. Ze aten het maal op dat de politieman bracht.

Om kwart voor acht stonden ze de volgende ochtend op straat. In een café tegenover het bureau dronken ze koffie, waarna ze nog een eindje samen opliepen. Maar al gauw namen ze afscheid. Alleen wandelde Rinus terug naar Berlijn. Want zo kon hij niet terug naar Leiden. Meteen na het opstaan had hij zijn besluit genomen. Maar welk gebouw zou hij nu proberen aan te steken? Hij dacht aan de Dom, 78 die aan de Lustgarten stond. Maar toen hij om half elf in Wedding vier pak vuurmakers kocht had hij al een beter idee. Hij vroeg de weg naar de Rijksdag.

Marinus van der Lubbe met Duitse politieagenten,  3 maart 1933
Marinus van der Lubbe met Duitse politieagenten, 3 maart 1933
Om twee uur ’s middags liep hij om het gebouw met de glazen koepel dat aan het begin van de Tiergarten stond. Aan de voorkant voerden links en rechts opritten naar een monumentale entree, met een staatsietrap en zuilen en het opschrift Dem Deutschen Volke. Rechts van de trap zou hij het minst in de gaten lopen als hij vanavond omhoog klauterde, naar een van de balkons op de eerste verdieping. Daar kon hij dan door een ruit naar binnen. Want dit keer wilde hij het vuur diep in het gebouw hebben.

In een winkel aan de Alexandrinenstraße kocht hij lucifers. In het Männerheim hadden ze nog wat te eten voor hem. Met wandelen doodde hij de rest van de tijd, tot het donker werd.

De avondbladen hadden een bericht over zijn brandstichting in het Slot. Een brandwacht had er zaterdagavond op zijn ronde op de hoogste verdieping een brandende betimmering onder een raam ontdekt, die het begin had kunnen zijn van een enorme brand:

‘Onderzoek naar de oorzaak van de brand heeft uitgewezen dat er zonder enige twijfel sprake is geweest van een grondig voorbereide brandstichting. De daders zijn langs een bouwsteiger omhooggeklommen, hebben een ruit ingeslagen en zijn zo binnengedrongen. Daar hebben ze in chemicaliën gedrenkte blokjes aangestoken en neergelegd in de buurt van het raam en op de vensterbank.’

Op de advertentiepagina’s woedde het carnaval. Rosenmontag im Resi, stemming in alle zalen, kostumering verplicht. Aschingers vastenavondbollen, met tien verschillende vullingen. Heden carnavalsbal met bokbierfestijn.

Door dit venster zou Van der Lubbe de Rijksdag zijn binnengedrongen
Door dit venster zou Van der Lubbe de Rijksdag zijn binnengedrongen

Tegen negen uur was hij bij de Rijksdag. Daar zag hij een agent, een dame en een heer. Hij liep door en scheurde de verpakking alvast van zijn vuurmakers. Toen hij terugkwam was het plein voor de Rijksdag uitgestorven. Hij liep naar de uitgekozen plek, zette zijn voeten in de voegen tussen de grote blokken zandsteen, klom omhoog, werkte zich over de balustrade en stond op het balkon. Hij pakte een vuurmaker en streek een lucifer aan. Want als er binnen bewaking was, had hij geen tijd te verliezen: hij wilde met een brandende vuurmaker het gebouw in, om meteen aan de slag te kunnen.

Maar de lucifer waaide uit in de vrieswind. En nóg een en nóg een. Pas met de zesde kreeg hij zijn brandstof aan. Hij trapte tegen de ruit, waardoor hij nu naar binnen moest. De ruit hield. Nog een trap. Weer niks. Pas na een keer of tien trappen had hij een gat in de dubbele beglazing, zodat hij naar binnen kon. Hij sprong het duister in.

De Duitse Rijksdag (cc – Pixabay – jensschoeffel)
‘Het vertrek was nu zo hel verlicht dat hij zag dat het een restaurant was’

Meteen voelde hij het vuur al bij zijn vingers. Hij holde van het raam weg, liet het vuur vallen en stak aan de gloeiende resten een nieuwe vuurmaker aan. Bij het licht daarvan zag hij een deur waarlangs gele portières hingen, die meteen in brand vlogen toen hij er zijn vuur tegenaan drukte. Hij draaide zich om en zag rode gordijnen naast de ramen. Hij vloog erop af, liet de vuurmaker op een tafel vallen die bij het raam stond en hield twee gordijnen in de vlam. Maar het pakte niet goed. Hij keek of hij nog iets zag om aan te steken, nee, stak een vuurmaker aan en rende tussen de brandende portières een gang op.

Marmer, zuilen, een standbeeld, niets om aan te steken. Zijn eigen schaduw die om hem heen danste. Zijn hollende voetstappen die uit de diepten van het gebouw als echo’s weer op hem in stormden. Het vuur dat hij van pijn moest laten vallen, zodat het donker dreigde te worden. Razendsnel kleedde hij zich uit: pet, overjas, colbertjasje, vest, stropdas, overhemd op de vloer. Jasje weer aan. Overhemd aangestoken, dan had hij weer licht. Hij rende terug langs de brandende portières, het overhemd achter zich aan. Het vertrek was nu zo hel verlicht dat hij zag dat het een restaurant was. Tussen de tafels holde hij heen en weer, op zoek naar brandstof. Achter het buffet rukte hij een kast open. Tafellakens. Hij gooide er zijn hemd op, maar het vuur wilde niet pakken. Het bovenste tafellaken van de stapel gerukt, losgeschud en met een punt in de laatste vlam van het bijna verteerde overhemd. Zo had hij weer licht.

De Rijksdag brandt. - cc
De Rijksdag brandt. – cc
Hij zag een trap omlaag. Met het tafellaken achter zich aan rende hij de treden af. Een deur. Op slot. Naast de deur een ruit. Die ingetrapt en naar binnen. Pijn in zijn hand, vuur loslaten. Jasje uit, onderhemd uit, jasje weer aan, hemd in brand. Kon hij weer zien. Een hakblok, fornuis, aanrecht met vaatwerk. Geen brandstof. Een deur, maar op slot. Naast de deur een doorgeefluik. Dat sloeg hij met een bord stuk, wurmde er zich doorheen, het brandende hemd achter zich aan. Holde door lege kamers tot hij bij wc’s kwam. Stapels handdoeken. Hemd op de grond en een paar handdoeken erop, tot ze fikten. Met een paar brandende handdoeken een trap op. Een portaal met een beeld, een gang. Hij zag zijn kleren liggen, pakte zijn vest en overjas, holde alweer. Zuilen, marmer, steen. Geen brandstof.

Een kastdeur. Hij trok eraan en het bleek een houten schild dat omlaag kletterde en op zijn kant tegen de muur bleef staan. Wat er nog van de handdoeken over was stopte hij erachter. Zijn vest wilde hij er ook nog mee aansteken, maar dat brandde niet. Jasje uit en dat in de vlammen. Zijn pas! Hij redde zijn pas, stak die in zijn broekzak en rende met het brandende jasje verder, overjas onder de arm.

Hoeken om, nieuwe gangen. Nergens licht. Geen geluid dan wat hijzelf maakte. Eindelijk in een nis een bureau met papier. Jasje op de vloer, rest van de vuurmakers erop en papier. Bij het oplaaiende vuur zag hij een deur. Zonder nadenken zijn overjas aangestoken en daarmee naar binnen. Het kreng brandde niet goed, maar in de portières naast de deur schoten de vlammen omhoog of er aan getrokken werd. Nog meer gordijnen. Hij rukte er een van de roe, stak het aan, holde verder. Het leek wel een kerk hier, de banken voorin laag en naar achter toe hoger. Geen marmer en steen, maar tapijt en gordijn die alle geluid opvraten. In portières aan de overkant gingen de vlammen omhoog als mannen die zich uitrekten. Terug en een ruk aan een brandend gordijn en daarmee de gang op en naar zijn schaduw die over raamgordijnen danste. Opeens ging het goed. Voor het vuur bij zijn hand was trapte hij het onder een leren sofa, die meteen vlam vatte.

De verzamelde werken van Marinus van der Lubbe
De verzamelde werken van Marinus van der Lubbe – Martin Schouten
Naar de zaal voor nieuw vuur. De betimmering achter de portières brandde.Weerkaatst in het hout van de banken en het glazen plafond dansten al duizenden vlammetjes. In de verte hoorde hij stemmen, een ruk aan een brandend gordijn en weer met vuur de gang op. Een andere zaal in. Niets om aan te steken, gesloten deuren. Terug langs de brandende sofa. De brandende lap onder een fauteuil getrapt. Weer de zaal in met de gesloten deuren. Hij hoorde de stemmen nu dichtbij komen en wachtte, nahijgend van het rennen en de opwinding, terwijl het zweet over zijn naakte bovenlijf liep.

De gloed van het vuur verderop verlichtte de gang waar hij op uitkeek. In de deur verscheen een gestalte. Rinus liep er langzaam op af en zei: Hier ben ik.

Boek: De verzamelde werken van Marinus van der Lubbe – Martin Schouten

×