Pieter Nicolaas Menten
De vraag is nu hoe ik op basis van de input van dr. Boas de zaak aan zal pakken. Aangezien in het artikel in De Telegraaf geen adres en woonplaats van Menten worden vermeld, er wordt uitsluitend gesproken over zijn landhuis in Het Gooi, informeer ik telefonisch bij dr. Boas waar Menten precies woont. Ik heb immers zijn reactie nodig. Volgens dr. Boas woont Menten in Hilversum. Daar heeft ze enkele jaren eerder in opdracht van Kanaan een foto laten maken van zijn huis.

De toenmalige naam van Kanaan luidt Lieber Krumholz. De weekenden brengt de jonge Lieber vaak door op het landgoed van zijn oom Pistiner, ongeveer 150 kilometer van Lemberg, in het plaatsje Podhorodze. Daar bezit ook Pieter Menten uitgestrekte landerijen. Beide landheren treffen elkaar veelvuldig op de zaterdagen. Ze houden elkaar op de hoogte van de laatste zakelijke ontwikkelingen, bespreken nieuwe transacties en doen onderling zaken. Op zondagen neemt Menten, die zelf geen kinderen heeft, de jonge Lieber vaak mee op jachtpartijen, of hij gaat met hem vissen in de rivier de Stryj. Tussen Pieter Menten en de jonge gymnasiast Krumholz ontwikkelt zich een soort vader-zoon relatie. Krumholz bespreekt alles met zijn oom Pieter en beschouwt hem als zijn tweede vader. Ook zijn plannen om te emigreren naar het toenmalige Palestina bespreekt hij met Menten. Omdat Menten een vriend van de familie is neemt Krumholz diens mening uitermate serieus. Krumholz’ eigen ouders staan nogal gereserveerd tegenover de plannen van de jonge zionist, maar de opvattingen van ‘Onkel Pieter’ en diens vrouw zijn geheel anders. Zij vinden het geweldig dat Krumholz zijn leven in dienst wil stellen van de Joodse en zionistische zaak en sporen hem aan naar Palestina te emigreren.
In 1935 is het moment daar. Na een lange reis komt Krumholz aan in Palestina. Hij stuurt Menten een kaartje om aan te geven dat de reis goed verlopen is en dat het goed met hem gaat. Ook in de jaren daarna correspondeert Krumholz geregeld met zijn Oost-Poolse ‘oom’. Pas in 1939, bij de opdeling van Polen door de Sovjet-Unie en Duitsland, wordt het contact tussen beiden verbroken.

Vijf jaar later, in 1944, hoort Lieber Krumholz, die inmiddels zijn naam heeft veranderd in Chaviv Kanaan, opnieuw van Onkel Pieter. Maar nu uit de mond van een gemeenschappelijke vriend, Jacob Loebel. Loebel is een Poolse Jood die de Roemeense nationaliteit bezit en daarom niet in het getto van Lemberg hoeft te wonen. Hij kan zich vrij in Lemberg en de rest van Polen bewegen. Loebel overleeft de verschrikkingen van de oorlog en arriveert als vluchteling in Tel Aviv. Huilend vertelt hij Kanaan dat Menten diens ouders, zijn broer en vrijwel de gehele rest van zijn in Lemberg woonachtige familie heeft vermoord. Alsof zijn stem door een dikke muur komt, hoort Kanaan Loebel zeggen: ‘Je zult nu kaddisj voor hen moeten zeggen (het gebed voor de doden).’ Genageld aan zijn stoel hoort Kanaan het relaas van Loebel aan, een verhaal van moord en plundering, massagraven en executies, waarin steeds één naam terugkeert als hoofdschuldige: die van Pieter Nicolaas Menten. Loebel vertelt hoe Menten eerst vrijwel alle Joden van Podhorodze heeft uitgeroeid, en dat hij vandaar naar het nabijgelegen dorp Uricz is gegaan om ook daar het Joodse vraagstuk ‘op te lossen’. Hij zocht Izak Pistiner (Kanaans oom) en toen hij die niet vond, ontlaadde hij zijn woede op andere Joden.

Hirsch Pistiner wordt in Lemberg door Menten neergeschoten voor zijn ouderlijk huis, maar hij overleeft de aanslag. Na enkele uren bewusteloos te zijn geweest – Menten veronderstelt waarschijnlijk dat hij dood is – komt hij weer bij kennis en weet een nabijgelegen ziekenhuis te bereiken waar hij aan enkele getuigen, die in 1976 nog in leven waren, zijn relaas doet. Dit schokkende verhaal wil Kanaan, zo vertelt hij Sondervan, diezelfde vrijdag in zijn krant publiceren, zodat men in Nederland weet dat de kunstveiling (van Pieter Menten red.) die op 21 juni in Amsterdam zal plaatsvinden besmet is. Kanaan beschikt namelijk ook over aanwijzingen dat Menten, als hij in 1943 vanuit Polen naar Nederland terugkeert, in drie treinwagons een grote hoeveelheid geroofde Joodse kunstbezittingen meeneemt. Bezittingen die de basis vormen voor zijn naoorlogse rijkdom. Uit zijn tas haalt Kanaan een aantal documenten. Daaruit blijkt dat Menten inderdaad de hem door Kanaan ten laste gelegde misdrijven heeft gepleegd. In Sondervans bezit zijn een reeks getuigenverklaringen van Joden die Mentens executies hebben overleefd en daarvan in 1950 bij het districtsgerechtshof in Tel Aviv aangifte hebben gedaan. Deze stukken zijn, aldus Kanaan, naar Nederland gestuurd, maar daar heeft men ze in een archiefkast gestopt. Er is nooit enige aandacht aan besteed.


‘Toen Menten als lid van de Gestapo te Podhorodze kwam, verzamelde hij alle Joden op het landgoed van mijn vader. Allen werden neergeschoten, behalve één, Schiff genaamd, die ontsnapte en heeft het in 1946 aan mij vertelde. Ook in Uricz deed Menten dat. Ir. Mirski, die thans in Warschau woont, en nog twee Joden die zich aan fusillering wisten te onttrekken, hebben dit vanuit hun schuilplaats gezien. Toen Menten mijn familie niet vond, kwam hij naar Lemberg en vond onze woning. Hij bracht twee van mijn broers en mijn zwager naar buiten en schoot op hen. Een van mijn broers, Hirsch, werd ernstig getroffen aan het hoofd, maar wist een ziekenhuis te bereiken, waar hij acht maanden is verpleegd. Hij vertelde alles aan een familielid, Alex Schimanski, dat later naar Palestina kwam. Ook deze broer werd later gedood. Na enige tijd keerde Menten terug en vermoordde mijn moeder, mijn jongste zusje en nichtje, evenals de advocaten van mijn vader, de heren Galmann en Wachmann.’
Het is slechts een van de talloze getuigenverklaringen die via de Nederlandse legatie in Jeruzalem in de archiefkasten van het departement van Justitie op het statige Plein in Den Haag belanden.
Boek: De Zaak Menten, het hele verhaal – Hans Knoop