Verzetsman in Landstorm-uniform
Joop Brood was Zwollenaar van geboorte, maar verhuisde in de jaren twintig met zijn ouders naar het westen van het land. Zij hoopten daar werk te vinden. De familie Brood ging wonen in Beverwijk. Daar ontmoette Joop halverwege de jaren dertig de Heemskerkse bakkersdochter Bep Schipper. In 1941, een jaar na de Duitse inval, trouwden ze op het Heemskerkse raadhuis. Het jonge paar trok in bij Beps ouders en Joop begon aan de rand van Heemskerk een klein metaalbedrijfje.
In de loop van 1943 zagen de inwoners van Heemskerk, een tuindersdorp met 5.000 inwoners, Joop plotseling rondlopen in het veldgrijze uniform van de Landstorm Nederland, die onder bevel van de SS stond. Hij was daarmee in de ogen van zijn dorpsgenoten een verachtelijke landverrader en handlanger van de vijand. Direct na de bevrijding in 1945 gaven ze hem daarom aan bij de Politieke Opsporingsdienst, die jacht maakte op NSB’ers en andere collaborateurs.
Joop werd opgepakt en opgesloten in het Huis van Bewaring in Amsterdam. Zijn handel en wandel werd uitgeplozen. Wat bleek? Uit vrees dat hij gedwongen te werk gesteld zou worden in Duitsland, had hij zich in 1943 gemeld voor een opleiding bij de politie. ‘Liever politieagent dan slaaf in Duitsland’, dacht hij. Tijdens het sollicitatiegesprek kreeg hij te horen, dat hij na een militaire opleiding van drie maanden zou overgaan naar de Nederlandse politie. Maar al snel werd duidelijk, dat hij bij een door-en-door foute organisatie zat, de Landstorm Nederland, die bijna geheel uit NSB’ers bestond. De aspiranten werden getraind door de Grüne Polizei en moesten de Hitlergroet brengen. ‘Ik zag toen dat het fout was’, aldus Brood, die niks van de NSB wilde weten en geen greintje sympathie had voor het nationaalsocialisme.
Hij wilde weg, net als zijn maat Wim Prins, maar dat ging niet zomaar. Tijdens een verlof kwam Prins in contact met Veluwse verzetsmensen. De commandant van de Veluwse ondergrondse, Berend Dijkman alias ‘Piet van de Veluwe’ (in maart 1945 door de Duitsers gefusilleerd), vroeg beide mannen voorlopig bij de Landstorm te blijven en daar spionagewerk te doen. Zo werd Joops dienstverband bij de Landstorm dekmantel voor verzetsactiviteiten.
Gevaarlijke opdrachten
In augustus 1944 kregen Brood en Prins van de illegaliteit de opdracht om onder te duiken. Brood en zijn vrouw kwamen terecht bij een boer in Voorthuizen. Vanaf dat moment hielden Brood en Prins zich bezig met het verdelen van wapens die ’s nachts door Britse vliegtuigen werden gedropt. Ze wisten kaarten te bemachtigen van SS-munitieopslagplaatsen, die vervolgens door de Britten konden worden gebombardeerd. Vanaf het najaar van 1944 waren de twee mannen rechtstreeks betrokken bij de strijd tegen de Duitsers. Commandant Van Ladesteijn van de plaatselijke verzetsgroep noemde hen ‘een paar zeer goede werkers’. Hij prees de persoonlijke moed van Brood, die levensgevaarlijke opdrachten niet uit de weg ging. Zo durfde hij op een terrein dat hij helemaal niet kende ’s nachts springladingen weg te halen, terwijl de Duitsers zich op schootsafstand bevonden.
Vroom smoelwerk
Al die activiteiten vonden uiteraard in het diepste geheim plaats. De Heemskerkers wisten er al helemaal niets van. Voor hen was en bleef Joop een gemene landverrader, punt uit. Joop wist hoe zij over hem dachten, maar haalde daar zijn neus voor op. In een brief aan zijn zwager Henk schreef hij in het voorjaar van 1945 dat hij helemaal geen zin had zich te verantwoorden tegenover mensen die…
‘met de armen over elkaar hun zwarthandeltje plegen en zondags met een vroom smoelwerk in de kerk zitten.’
Twee keer gearresteerd
In mijn boek Heemskerkers tussen goed en fout heb ik de lotgevallen van Joop Brood gedetailleerd beschreven. Ik kon dit onbekende stukje oorlogsgeschiedenis reconstrueren omdat ik zijn dossier aantrof in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) bij het Nationaal Archief. Joop Brood was één van de vijftig Heemskerkers die ik onder het vergrootglas heb gelegd. Het boek bevat uitgebreide portretten van alle ‘foute’ personen en families in Heemskerk. Niet eerder is de collaboratie in een dorpsgemeenschap zo uitvoerig onderzocht en beschreven.
In het boek zijn ook diverse andere gevallen van schijncollaboratie te vinden. Zo was de Heemskerkse aannemer/stratenmaker Albert Bosman voor de buitenwereld een profiteur van de bezetting. Hij verdiende goed aan Wehrmacht-opdrachten die de firma Camerling uit Dordrecht, waarvan hij mede-eigenaar was, in de wacht sleepte. In werkelijkheid wist Bosman op een slimme manier veel jongens uit de Arbeitseinsatz te houden door ze in zijn bedrijf aan het werk te zetten. Ook hielp hij onderduikers. Hij stal Duitse stempels, waarmee vrijstellingsverklaringen voor werken in Duitsland konden worden gemaakt. Toch zat Bosman drie maanden in een bewaringskamp voor hij werd vrijgelaten.
Goed en fout in één gezin
Heel bijzonder is het verhaal over de familie Kunnen. Vader Michiel werkte als ovenbouwer bij Hoogovens, het gezin telde negen kinderen. In de oorlog herbergde het kleine huisje van de Kunnens ook nog eens twee kostgangers: een Joods onderduikertje en een gedeserteerde Rotterdamse SS’er. Levensgevaarlijk natuurlijk, maar moeder Em vond dat die twee er ook nog wel bij konden. Een complicatie was dat Coba Kunnen, de oudste dochter van het gezin, verliefd werd op een Wehrmacht-soldaat, die op kasteel Marquette was gelegerd. Het dorp sprak er schande van. Maar via haar vriend Ens Zimmermann wist Coba extra voedsel voor de twee onderduikers te regelen. Dankzij de familie Kunnen overleefden ze de oorlog.
Na de bevrijding stond er bij de Kunnens een opgewonden menigte op de stoep, die de uitlevering van ‘moffenhoer’ Coba eiste. Vader Kunnen wist ze tot bedaren te brengen, door Loukie, het Joodse onderduikertje, naar voren te schuiven. Coba was inmiddels gevlucht. Ze werd na korte tijd aangehouden en vier maanden opgesloten in een bewaringskamp. De ouders Kunnen kregen in 2005 postuum de Yad Vashem-onderscheiding omdat ze met gevaar voor eigen leven Loukie hadden beschermd en gered. Louk Israëls, inmiddels 83 jaar, is er de familie nog altijd dankbaar voor.
Pesterijen
Wat opvalt is, dat de ‘foute’ Heemskerkers zich op één geval na niet schuldig hebben gemaakt aan verraad. Ook van afkeer van Joden was in het dorp vrijwel niets te merken. De lokale gemeenschapszin en de grote sociale controle bleken ook bij de NSB’ers in het dorp belangrijker dan de partij-ideologie. Een tuinder die op en top pro-Duits was, vond het goed dat een Joods echtpaar dat bij zijn buren ondergedoken was, bij hem in de tuin wandelde. En NSB-burgemeester Karel ter Punt liet mensen die onderduikers hadden door zijn ambtenaren waarschuwen als er razzia’s dreigden.
Vermakelijk zijn de pesterijen die NSB’ers ten deel vielen. Zo ving een plaatselijk leider van de NSB die zijn geit wilde laten dekken bij een bokkenhouder bot. Eerst was de geit niet ‘speels’ (vruchtbaar) genoeg, dan weer lukte het niet omdat de bok al teveel geiten had gehad.
‘Ze hebben de NSB’er vier keer heen en weer laten gaan, elke keer was er weer een andere smoes.’
Boek: Heemskerkers tussen goed en fout – Jan de Roos
Foto’s Joop en Herman Brood met dank aan: Herman Brood Museum & Experience