In de bonte protestantse wereld van kerkgenootschappen is de doopsgezinde gemeenschap een van de oudste. Menisten, Mennonieten cq doopsgezinden volgden in de zestiende eeuw leraar Menno Simons, de Friese kerkhervormer uit Witmarsum. Kenmerken waren de volwassendoop, de zelfgeschreven belijdenis, pacifisme en de weigering om in overheidsdienst te treden.
Simons nam tijdig afstand van de radicale wederdopers die in de dertiger jaren in Münster en Amsterdam opstanden ontketenden die keihard werden onderdrukt. Jan van Leiden alias Johan Beukelszoon zou met zijn beide naaste medewerkers in Münster de marteldood sterven, hun lijken werden in kooien aan de toren van de St. Lambertskerk tentoongesteld. Die gruwelverhalen zijn misschien wel de bekendste uit de doperse geschiedenis. In de decennia daarna zouden de Mennonieten zich terugtrekken en zich als ‘stillen in den lande’ gaan gedragen. Ze bouwden hun ‘vermaningen’ (kerken) zo dat ze geen aanstoot gaven. Daardoor namen de vervolging en de argwaan af zodat hun gemeenschappen de repressie konden overleven.
Die doopsgezinde gemeenschap telt vandaag de dag minder dan 10.000 leden en lijkt net als de meeste protestantse kerkgenootschappen getalsmatig weg te kwijnen. Dat dat kleine kuddeke er nog lustig op los debatteert, bijvoorbeeld over de pacifistische traditie in tijden van oorlog, leert een blik op websites van deze gemeenschap. De Doopsgezinde Historische Kring verzorgt historische studies en is mede verantwoordelijk voor reeksen als Doperse stemmen met bronteksten uit deze kerk en de Manuscripta Mennonitica, een reeks monografieën. Een jaarboek en een mooie website met ‘nieuws van gisteren’ completeren dat aanbod.
Doperse doorbraak
In het hier te bespreken boek De Groninger versie van de doperse doorbraak beschrijft de Twentse onderzoeker Bert Dop (toepasselijke achternaam!) de ontwikkeling van een aantal doopsgezinde gemeenten op het Groningse platteland in de periode tussen 1800 en 1860. Per gemeente telt en vertelt Dop hoeveel doopsgezinden zich lieten dopen, ter kerke gingen, welke predikers en predikanten actief waren en hoe het verlichtingsdenken aan de deuren van de vermaningen klopte. Dop doet al zo’n vijfentwintig jaar onderzoek naar de doopsgezinden en dat is een pluspunt maar soms ook een valkuil. De rooie draad van het verhaal breekt soms zowat onder de vele details.
Met de ‘doperse doorbraak’ bedoelt Dop het proces waarin de doopsgezinde gemeenten vanaf de late achttiende eeuw emancipeerden en moderniseerden. Die periode geldt ook wel als een gouden periode voor dit kerkgenootschap, dat dankzij de Patriotten eindelijk kon ontsnappen aan de eerdere innere Emigration en gaan deelnemen aan de Nederlandse samenleving. Die kans lieten ze zich niet ontnemen, talloze Menisten werden nu actieve deelnemers aan gemeentebesturen, Nutsdepartementen en maatschappelijke organisaties. De prijs die zij ervoor betaalden was misschien dat hun herkenbaarheid verminderde. Op hun afkeer van eden na en met uitzondering van hun gewoonte het doopritueel pas op volwassen leeftijd te ondergaan, gaven ze veel andere afwijkende gewoonten geleidelijk aan op. Belangrijke momenten in het emancipatieproces waren de oprichting in 1811 van de Algemene Doopsgezinde Sociëteit en de vestiging van een eigen Academie voor de opleiding van predikanten. Na 1800 zouden die goed opgeleide dominees eigenlijk overal de eerdere ‘liefde predikers’ die misschien nog wel betaald werden maar niet gestudeerd hadden, vervangen.
Het boek valt in twee delen uiteen. Het eerste schetst in vogelvlucht een algemeen beeld van die doperse doorbraak. In het tweede deel onderzoekt Dop het doopsgezinde leven in de Groningse dorpen zoals Den Horn, Pieterzijl, Noordhorn, Huizinge, Leermens en Zijldijk. Vond die emancipatie nu ook plaats in deze Groningse vlekjes? Hoe zat het met die Groningse gelovigen? En bijvoorbeeld met de in Groningen terecht gekomen nazaten van Zwitserse vluchtelingen uit 1711, de volgelingen van Jacob Amman en naar hem Amischen genoemd?
Zwartveen bij Witveen
Ter illustratie volstaan we hier met het verhaal over de doopsgezinde gemeente in Den Horn dat een kilometer of tien ten westen van stad Groningen-stad ligt. Het is anno 2022 nog even klein als twee eeuwen terug. De rond 1860 gebouwde Vermaning net buiten de dorpskern is nog altijd herkenbaar, het gebouw ligt op een meter of twintig van de doorgaande weg af, maar kent allang een andere bestemming. De eerste ‘leraar’ hier was ene Jan Tjerks Vermanje, afkomstig uit het Friese Zwartveen bij Witveen in de buurt van Drachten. Jan Tjerks had zichzelf leren lezen, maar kon niet schrijven. Hij was één van die…
‘…ongeciviliseerde ambtsdragers … van wie ‘zeker weinig geestelijke kracht was uitgegaan’
…zoals latere doopsgezinde historici schreven. In 1815 telde de gemeente 105 leden. Vermanje zou in zijn lange carrière 41 (volwassen) leden dopen. Bij gebrek aan pensioen moest hij tot zijn zesentachtigste de kansel op om pas toen hij steeds vaker tijdens de kerkdiensten onwel werd, eindelijk met pensioen te mogen. Prediker Vermanje (ook al zo’n toepasselijke naam) werd in 1835 opgevolgd door predikant Jacob Huizinga, de grootvader van de beroemde historicus Johan Huizinga. Op zijn beurt trad Jacob in de voetsporen van vader Dirk Jacobs, grootvader Jacob Tietes en zelfs overgrootvader Tiete Popkes. De nieuwe, jonge Hornse predikant was de eerste Huizinga die een formele opleiding had genoten.
Jacob zou de gemeente Den Horn reorganiseren en moderniseren. Huizinga deed aan huisbezoek, maakte werk van functiebeschrijvingen voor ouderlingen, kerkvoogden en diakenen, liet al die organen met elkaar overleggen en maakte zo een ‘einde aan de oude slenter’. De geleerde predikant die een dagboek bij zou houden over zijn jaren als voorganger, bleef negen jaar in Den Horn, doopte de nodige volwassenen en verloor leden aan de rechtzinnige, gereformeerde ‘Cocksianen’. Jacob Huizinga was bij uitstek dé belichaming van die ‘doperse doorbraak’. Hij zette zich in voor kiesrechtkwesties, armenzorg, gezondheidszorg, hygiëne en onderwijs, was actief in de ‘Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen’ en lid van het ‘Afschaffersgenootschap’ en vaak te vinden bij landelijke overleggen. Ook andere doopsgezinden manifesteerden zich in het openbare leven.
Moraliseren
Het antwoord op de vragen uit het boek is dus simpelweg: ja. Hoe klein de Groningse doopsgezinde gemeenten ook waren, hun ontwikkeling past naadloos in het landelijke beeld. Ook de afstammelingen van de Zwitserse Amischen volgden dezelfde lijn. De kleine verschillen met landelijke ontwikkelingen die Dop desondanks constateert vallen daarbij in het niet. Net als elders is aan de nazaten van Jacob wel te merken dat het na de doopsgezinde topjaren bergafwaarts zou gaan. Zo bleef Jacobs kleinzoon Johan Huizinga weliswaar lid maar de historicus was amper kerkelijk betrokken en zijn achtergrond zou in zijn werk amper te herkennen zijn. Dat schrijft althans Piet Visser in zijn publicatie Ter nagedachtenis aan Johan Huizinga – twee passages.
Die twee passages vormen de spreekwoordelijke uitzonderingen op die regel. Een andere nazaat was Menno ter Braak die over grootvader Jacob schreef:
‘…de onverbiddelijke erfelijkheid bestemde mij, bijna, tot dominee. Mijn overgrootvader… was een dominee, wiens ijzeren gehechtheid aan moraliseren alleen reeds een gans nageslacht zou kunnen bestemmen tot volmaakte ethici’.
Ook ter Braak had dus afstand genomen.
Dop schreef kortom een interessant maar erg gedetailleerd boek over de ontwikkeling in deze kleine gemeenschappen. Predikers maakten er plaats voor predikanten. Den Horn, Pieterzijl en Leermens gingen deel uitmaken van landelijke verbanden en ‘normaliseerden’ geleidelijk aan, om de mooie typering van Auke van der Woud voor de ontwikkelingen in deze periode maar te gebruiken. Het kerkelijk leven werd gebonden aan de normen en het ‘normaal’ van de Doopsgezinde Academie en de Algemene Doopsgezinde Sociëteit. Jacob Huizinga maakte van de doopsgezinde ‘secte’ in Den Horn een ‘genootschap’ waarin kerkelijke zaken degelijk en duurzaam waren geregeld. In hoeverre dat proces de ziel ook ten goede kwam blijft een ander verhaal dat misschien in de daarop volgende periode duidelijker voor het licht zou kunnen komen.
Boek: De Groninger versie van de doperse doorbraak – Bert Dop