Na de oorlog rezen bij de Nederlandse regering plannen om de geallieerden te bedanken voor hun inzet met kunstwerken. Door het gebrek aan overleg heeft dat aanleiding gegeven tot soms zeer pijnlijke situaties bij de schenking aan Zwitserland en Canada. Een schilderij geschonken aan een particulier door de Stichting Nederlands Kunstbezit bracht minister Lieftinck en de Officier van Justitie belast met corruptiezaken in het geweer.
Een van de meest gênante blunders werd begaan door de Stichting Nederlands Kunstbezit. Aan de regering van Zwitserland werd door deze stichting een gerecupereerd schilderij van Jan van Goyen cadeau gedaan. Het ging om: ‘Gezicht op de Rijn bij Rhenen’. Het betreffende schilderij van Van Goyen was onder dwang in handen gekomen van Wickel, de leider van het Sonderreferat Kulturaustausch. Deze instantie hield zich bezig met het Deutsch-Niederländische Gesellschaft, propaganda, cultuuruitwisseling en het contacten leggen met kunstenaars, schrijvers en kunsthandelaars. Later werden deze activiteiten voortgezet door het Referat Sonderfragen.
Het ‘Gezicht op de Rijn bij Rhenen’ kwam met andere schilderijen van de in New York wonende Alfred Cohen, een joodse zakenman die zich had vrijgekocht door zestien schilderijen aan Göring te verkopen, in de maand maart 1946 terug uit Duitsland. Alfred Cohen was samen met zijn broer Max eigenaar van Maison de Bonneterie in Nederland. In 1940 moesten zij als joden de zaak verlaten. Zij vestigden zich naderhand in de Verenigde Staten. Veel van hun personeelsleden stierven in de Duitse concentratiekampen.
Toen de SNK het verzoek bereikte om een schilderij te schenken aan de Zwitserse regering viel de keuze op het eind maart 1946 in het Mauritshuis tentoongestelde schilderij van Van Goyen. ‘Dat de keuze speciaal op een Rijngezicht viel’’, zo schreef NSK-directeur De Vries aan Alfred Cohen…
…hield verband met de bestemming van het schilderij, daar de Rijn nu eenmaal Zwitserland en Nederland verbindt. Gisteren kwamen wij tot de ontstellende ontdekking dat de Nederlandse regering, via onze Stichting, uw schilderij ten geschenke heeft gegeven. Wij hebben een grote fout begaan, die ik niet zal trachten goed te praten. Het spreekt vanzelf dat wij de gemaakte fout willen trachten te herstellen, voor zover ons zulks mogelijk is. Helaas kunnen wij het schilderij niet aan de Zwitserse regering terugvragen, aan wie het ‘Gezicht op de Rijn bij Rhenen’ door de Prins en de Prinses gisteren werd aangeboden, doch wij stellen ons voor, dat wij na uw terugkeer in Nederland een gelijkwaardig stuk van dezelfde meester ter beschikking zullen stellen, daar wij gelukkigerwijze over een betrekkelijk groot aantal van Goyens beschikken, die gedurende de bezetting vrijwillig aan Duitsland werden verkocht […]. Gezien het officiële karakter dat dit geschenk draagt, houden wij deze aangelegenheid uiteraard geheim en ik spreek de hoop uit, dat ook u het belang hiervan zult willen inzien. U mijn verontschuldiging herhalend, verblijf ik met zeer beleefde groeten en de meeste hoogachting. Uw dienstwillige Dr. A.B. de Vries.
De keuze van het vervangende schilderij van Van Goyen viel op diens ‘Gezicht op Antwerpen’, dat werd getaxeerd op 15.000 gulden, ongeveer dezelfde waarde als het cadeau aan de Zwitserse regering waard was.
‘Het kunstwerk kwam uit de Goudstikker-collectie. De heer Cohen kreeg het schilderij onder de voorwaarde, dat indien andere rechthebbenden aanspraken op dit schilderij zouden kunnen doen gelden, de heer Cohen verplicht was het schilderij weer aan de Stichting Nederlands Kunstbezit af te dragen, waarbij hij zich aansprakelijk stelde voor alle kosten en schaden die daaruit konden voortvloeien. Mocht dit geval zich voordoen, dan zou door de Stichting Kunstbezit een ander schilderij aan de heer Cohen beschikbaar worden gesteld.’
Voor een instantie die zo’n domme vergissing maakte, had de SNK nog behoorlijk wat noten op haar zang.
Hobbema
Nog voordat het bekende lied ‘Trees heeft een Canadees’ was verklonken, werd in de Ministerraad en met minister van financiën Piet Lieftinck besproken dat ook Canada een cadeau moest krijgen voor de heldhaftige inzet van zijn troepen. Op eigen houtje, zonder goed overleg, besloot de regering het schilderij ‘De twee watermolens’ van Meindert Hobbema, een schilderij dat zich bevond in het Mauritshuis, ondanks protesten, cadeau te geven aan de Canadese regering. Dit kunstwerk zou dan in de hal van het parlement moeten komen te hangen.
Meteen stond de Nederlandse kunstwereld op zijn achterste benen. Deze schenking zou precedenten scheppen. Als dit zomaar werd toegestaan, kwam ons nationale kunstbezit ernstig in gevaar. Waarom moesten de bevrijders geëerd worden met een zeventiende-eeuws kunstwerk? ‘Daarmee geeft de regering voor de ganse wereld te kennen onze eigen tháns levende kunstenaars niet bevoegd of in staat te achten, de opdracht te vervullen, kunstwerken te scheppen, welke de dank van het Nederlandse volk tegenover het Canadese op waardige wijze zouden kunnen vertolken’,zo schreef een van de tegenstanders van het geschenk aan Zwitserland.
“Kunstenaars als Joep Nicolas, Charles Eyck, enzovoort zullen voor het Canadese regeringsgebouw ongetwijfeld een serie schone glas in lood-vensters vermogen te scheppen; aan beeldhouwers van internationaal formaat als bijvoorbeeld John Raedecker, Mari Andriessen, om van vele anderen niet te spreken, zal met ere de schepping van bijvoorbeeld een groots oorlogsmonument, te plaatsen voor het Canadese parlementsgebouw, kunnen worden verleend.”
Volgens de schrijver moet de schenking echter wel doorgaan nu een en ander bekend is gemaakt. “Onze nationale eer is daar thans mede gemoeid”. Maar bij de regering en ons volk moet zich volgens de schrijver…
“…de overtuiging, dat in het vervolg aantasting, door de Overheid, van ons nationale kunstbezit in beginsel onjuist en verwerpelijk is te achten, en tevens, dat het in eventueel later voorkomende gevallen op de weg der regering ligt en het haar plicht is, om de daartoe waardig te achten lévende Nederlandse kunstenaars in staat te stellen, hunne krachten aan de grootse taak van de schepping van een nationaal huldeblijk te geven.”
Het schilderij ‘De twee watermolens’ ging als een symbool van de onverbrekelijke band tussen Nederland en de bevrijders ondanks alle bezwaren naar Canada en hangt daar als het goed is nog in het parlementsgebouw. Voor geëmigreerde Nederlanders daar een kleine troost bij heimwee, die twee molens met in het landschap ‘kleine figuurtjes onder een hemel met grote witte en grijze wolken’.
Vorenkamp
Op 14 augustus 1946 schrijft dr. Nico Vroom aan het Centraal Bureau voor in- en Uitvoer in Den Haag of deze instantie een uitvoervergunning wil verlenen voor het schilderij van de in Middelburg geboren Baltus van der Ast (1593/94-1657), voorstellende een ‘Stilleven met schelpen’. Hij meldt dat dit schilderijtje door het Beheer van de Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK)…
“…als geschenk wordt aangeboden aan prof.dr. A.P.A. Vorenkamp als een uiting van dankbaarheid voor het voortreffelijke werk dat hij voor Stichting heeft verricht. De heer Vorenkamp, die professor is aan het Smith-College te Northampton in Amerika, heeft zich vrijwillig beschikbaar gesteld om gedurende acht maanden in de Amerikaanse bezettingszône in Duitschland het opsporen, identificeren en terugvoeren van door de Duitsers gestolen kunstvoorwerpen te leiden. Hij is erin geslaagd voor een zeer belangrijk bedrag aan onvervangbare kunstwerken voor het Nederlandsche Volk te redden.”
In oktober 1945 arriveerde Vorenkamp in een Amerikaans legervliegtuig op Schiphol met het eerste naoorlogse kunsttransport naar Nederland.
Het schilderijtje wordt aan Vorenkamp overhandigd voor hij weer naar Amerika vertrekt. Niks aan de hand dus. Maar drie jaar later, op 16 februari 1949, eist de Nederlandse minister van financiën Lieftinck, het schilderijtje terug, aangezien een door hem verstrekte machtiging voor de schenking ontbreekt. Hij schrijft:
Wat vervolgens uw verzoek betreft om alsnog achteraf mijn goedkeuring aan de plaatsgevonden schenking te hechten, maak ik u erop attent, dat een zodanige schenking ten laste van het staatsvermogen in de overheidssfeer niet gebruikelijk is en ook niet juist is te achten. Aan de overheid staan geheel andere middelen ten dienste om van haar erkentelijkheid blijk te geven. Aangezien ik ieder precedent, dat afwijkt van hetgeen ten deze gebruikelijk is, wil voorkomen en ook niet inzie, hoe ik deze schenking zou kunnen verantwoorden, meen ik mijn goedkeuring daaraan te moeten onthouden’
‘Ik moge u derhalve verzoeken het nodige te verrichten opdat het onderhavige, door de Officier van Justitie in beslag genomen, schilderijtje weer onder Uw beheer terug komt.
De Officier van Justitie ‘belast met corruptiezaken’ krijgt opdracht het schilderijtje, dat inmiddels is teruggekomen, weer onder het beheer van de Stichting Nederlands Kunstbezit te plaatsen.
Vorenkamp schrijft aan Jolles, de directeur van de SNK, dat hij ‘het document dat achter het mij destijds geschonken schilderijtje zat geplakt graag terug wilde hebben.’ Wat er in dat document stond, is niet bekend. Was het misschien de dankbetuiging aan Vorenkamp voor zijn werk?
‘Ook het lijstje was een geschenk dat niet ten laste van het staatsvermogen kwam’, schrijft Vorenkamp met enige ironie. ‘Ik begrijp dat de staat het sneu zou vinden het lijstje wat er zo goed om staat weer te moeten missen. De staat wil dat waarschijnlijk wel accepteren als een soort tegenprestatie voor het in-bruikleen-gehad-hebben. Ik hoop dat het schilderijtje niet te lang gevangen gehouden wordt en dat het als het weer vrijkomt een even goed tehuis krijgt als het bij mij had.’
Jolles schrijft op 14 december 1949 terug: ‘Op gevaar af dat U mij uitermate formeel vindt, moet ik u echter mededelen dat ik persoonlijk het juister acht, U deze lijst t.z.t. te retourneren.’
Bovendien vraagt Jolles ook aan Vorenkamp of hij het reçu van de in beslagname wil retourneren. Maar dat is Vorenkamp kwijt, zo schrijft hij. En hij voegt er nog wat aan toe:
“Ik kom nog met een late bekentenis. Toen ik het schilderijtje kreeg, was het erg dof en kwam op verschillende plaatsen het koper te zien, het is toen buiten bezwaar van ’s lands schatkist gerestaureerd. Natuurlijk, achteraf mocht ik dat niet gedaan hebben, maar ik dacht naïevelijk, dat het schilderijtje mij toebehoorde. Met andere woorden: ik voelde me verantwoordelijk voor ’t schilderijtje en heb gezorgd dat het onder mijn vleugelen goed beheerd werd. Nieuwe vernis na reiniging was eigenlijk niets anders dan goede zorg. Mijn geste om de lijst te schenken moet u ook meer zien als bezorgdheid voor het Schoone dan als een mogelijke zet in een listig schaakspel. Ik begrijp echter dat U gewapend tegen de formele geslepenheid moet zijn en belangeloosheid steeds met argwaan moet bekijken. Als het schilderijtje maar niet het kind van de rekening wordt. Uw dw A.P.A. Vorenkamp.’