In 1487 publiceerde een inquisiteur van de paus een handleiding voor de vervolging en bestraffing van heksen. Dit werk, getiteld Malleus Maleficarum, beter bekend als de Heksenhamer, was bedoeld voor de kerkelijke rechtbanken die belast waren met vervolging van de ‘duivelaanbidders’.
Het werk van de inquisiteur Heinrich Kramer (ca. 1430-1505) groeide uit tot hét standaardwerk voor de heksenvervolgingen. De auteur bediende zich nog van een handigheidje. Op de boekomslag vermelde Kramer de naam van de bekende Dominicaanse priester Jacob Sprenger (ca. 1436-1495). Die had echter niets met de publicatie te maken. Kramer hoopte echter dat zijn naam de bekendheid van de Heksenhamer kon vergroten. In de Duitse stad Ravensburg leidde de auteur zelf verschillende heksenprocessen.
Aan de publicatie ging een pauselijke bul vooraf waarin werd opgeroepen tot vervolging van heksen. Al vanaf de twaalfde eeuw had de Kerk namelijk ‘last’ van allerlei religieuze groeperingen, waaronder de Albigenzen en Waldenzen. De vervolging van dergelijke groepen kreeg ook een extra impuls met de verschijning van de Heksenhamer. Het werk is ook wel eens de ‘catechismus van de religieuze intolerantie’ genoemd.
En werden uiteindelijk maar liefst 30.000 exemplaren van het werk gedrukt. Volgens de Heksenhamer is een heks een persoon die een verbond met de duivel heeft gesloten en daarmee Christus afwijst. Heksen moesten daarom beschouwd worden als ketters en door een kerkelijke instantie berecht worden.
Heksenhamer: schadelijke heksen
Het werk beschrijft welke materiële schade heksen konden toebrengen, onder meer met het oproepen van natuurelementen en -rampen. Daarnaast beschrijft het werk zes zogenoemde maleficia’s die de heksen over de mensen konden uitspreken:
- Doden van een man, vrouw, kind of vee.
- Aantasten van vitale organen.
- Veroorzaken van een misval of abortus bij vrouw of vee.
- Beroven van verstandelijke vermogens.
- Onvruchtbaar maken van mannen, vrouwen en vee.
- Blinde liefde oproepen voor de andere sekse.
Ugo Janssens schrijft hierover in zijn werk Heksenhoer, sterf!:
“Door de punten drie en vijf werden vroedvrouwen, meer nog dan andere vrouwen, als potentiële heksen beschouwd. Zij waren het immers die middeltjes tegen zwangerschappen kenden en abortussen pleegden. (…) De makkelijkste prooien voor de duivel waren volgens de auteur van ‘De heksenhamer’ overspelige, geile, verlaten, miskende en mooie jonge vrouwen.” (141,142)
Weerwolven
Het historische werk bevat allerlei bizarre passages. Zo beweerde de auteur bijvoorbeeld dat, met name oudere heksen, zo nu en dan mannelijke geslachtsdelen stalen. En het fantasierijke fenomeen ‘weerwolf’ kwam in het werk ook indirect aan bod. Duivelaanbidders zouden incidenteel…
“…mensen en kinderen uit hun huizen halen en opeten, en vervolgens op zo sluwe wijze verdwijnen dat ze met geen mogelijkheid kunnen worden gevangen of verwond.”
In deze periode was het geloof in weerwolven nog relatief wijdverspreid. Met name in Noord-Duitsland vonden geregeld weerwolfprocessen plaats. Wie schuldig bevonden werd eindigde net als heksen doorgaans op de brandstapel. Om een indruk te krijgen van de verhalen die rond gingen, is de volgende geschiedenis, opgetekend door de Franse heksenvervolger en jurist Henry Boguet (1550-1619), interessant. Boguet beschreef hoe een jager op een dag door een kolossale wolf werd besprongen. Met veel moeite wist de man met zijn mes een poot van het dier af te snijden, waarna de wolf vertrok. In een nabijgelegen kasteel vertelde de jager kort hierna wat hem was overkomen. Toen de man de wolvenpoot uit zijn tas wilde halen om zijn verhaal kracht bij te zetten, bleek de poot echter te zijn veranderd in de hand van een vrouw. De kasteelheer herkende een sieraad aan de hand en ging onmiddellijk naar de vertrekken van zijn echtgenote. Die hield haar arm angstvallig verborgen, maar zou na het zien van de afgehakte hand erkend hebben dat zij het was die de jager had aangevallen. Ze zou een verbond met de duivel hebben gesloten en in ruil als wolf reizigers aanvallen. De vrouw eindigde op de brandstapel.
Grievend voor God
De Kerk geloofde overigens niet dat heksen zélf over magische krachten beschikten. Ze zouden dergelijke krachten slechts kunnen oproepen dankzij hun verbond met de duivel. De Heksenhamer legt ook uit waarom de duivel precies heksen gebruikte voor zijn ‘snode plannen’. Hij deed dit omdat het God extra zou grieven wanneer het kwaad door een van zijn eigen schepselen werd bedreven.
Stigma diabolicum (Duivelsteken)
Volgens de Heksenhamer moest een verdachte volledig geschoren worden, zodat op het lichaam een stigma diabolicum opgespoord kon worden. Dit zogenaamd duivelsteken werd vaak gezocht onder de linkeroksel, op het rechterbeen of op het voorhoofd. Hoe het teken er precies uit zag was echter niet bekend. Menig moedervlek werd daarom in dubieuze processen opgewaardeerd tot duivelsteken.
Iemand die het in de zestiende eeuw opnam voor de zogenaamde heksen en de inhoud van de Heksenhamer verwierp, was de Nederlands arts Johannes Wier (ca. 1515-1588). Deze arts, ook bekend onder de naam Piscinarius, was zijn tijd vooruit. Anders dan veel van zijn tijdgenoten stelde hij bijvoorbeeld dat mensen die zogenaamd ‘duivelse stemmen’ horen, in werkelijkheid aan een stoornis leden. Ook was hij een tegenstander van het folteren van verdachten.
Een geschiedenis van de heksenvervolgingen
Meer artikelen over heksen en hekserij
Boek: De Heksenhamer – Malleus maleficarum
Bronnen ▼
-https://www.amaliavansolms.org/historie/80-diverse/116-heksenverhalen
-Sociale geschiedenis – Maarten Duijvendak, Pim Kooij (p. 13)