Het dagelijks bestuur van het centrum Amsterdam neemt op 24 april 2012 het volgende besluit: de brug, gelegen ter hoogte van het Hortusplantsoen en de Nieuwe Keizersgracht, administratief bekend onder nummer 234, te vernoemen naar Piet Meerburg.
De genoemde brug is niet ver van de Hollandsche Schouwburg, waar tussen juni 1942 en juli 1943 ongeveer 60.000 opgepakte Joden voor één dag of soms langer werden vastgehouden voordat ze naar Westerbork werden vervoerd.
In de daar tegenover gelegen crèche verbleven de allerkleinste Joden; kleuters en zuigelingen. Dat zou één van de plekken worden waar de in 1919 geboren Pieter Adriaan Meerburg actief was.
Meerburg werd geboren in een Hugenotengezin in het Utrechtse plaatsje De Bilt. Zijn vader, die chemicus was, vond dat Pieter ook chemie moest studeren. Dat ging hij weliswaar doen, maar hij had er weinig plezier in. Na een jaar ging hij rechten studeren in Amsterdam, waar hij een grote liefde voor de bioscoop en het theater ontwikkelde. Tijdens zijn studie brak de oorlog uit. In het voorjaar van 1942 trof het hem diep dat een Joodse medestudent van hem opgeroepen werd om verplicht in een Nederlands werkkamp in Noord-Nederland te werken. Vanaf dat moment ging de 23-jarige Pieter zich inzetten voor hulp aan Joden.
Een aantal maanden later werd een aantal studenten in Utrecht actief in het helpen onderduiken van Joodse kinderen, veelal afkomstig uit Amsterdam. Met dit zogenaamde Utrechts Kinder Comité (UKC) kwam Meerburg in contact en samen met andere studenten en oud-leerlingen van het Vossius-gymnasium richtte hij de Amsterdamse Studenten Groep (ASG) op. Deze had als doel om Joodse kinderen veilig naar Utrecht door te sluizen, van waaruit ze naar andere onderduikadressen konden worden gebracht. Het leek liefdadigheidswerk en in het begin gingen de studenten ervan uit dat ze niet zo’n hoge straf zouden krijgen als ze gepakt werden. De werkelijkheid bleek harder te zijn. Piet Meerburg vertelde later dat hij ervan overtuigd was de oorlog niet te zullen overleven.
Op verschillende manieren werden Joodse kinderen in veiligheid gebracht. Soms waren de Joodse ouders zelf actief om hun kind te laten onderduiken, soms gingen ze er pas toe over als ze de Hollandsche Schouwburg al waren binnengebracht. In de Schouwburg werkte de Joodse zakenman Walter Süskind als beheerder. Hij had een grote rol bij het wegsluizen van de kindjes en Meerburg had veel contact met hem. De al eerder genoemde crèche bleek een uitstekende plaats om de kleintjes te kunnen ‘ontvoeren’. Via de achtertuin, die aan de tuin van de naburige kweekschool grensde, konden de kinderen ongezien ontsnappen. Langsrijdende trams boden eveneens vluchtmogelijkheden, want deze benamen de bewakers voor de Hollandsche Schouwburg gedurende korte tijd de kans om de ingang van de crèche in de gaten te houden.
Voor de ouders was het natuurlijk hartverscheurend om hun kind aan een vreemde mee te geven. Meerburg vertelde later dat hij en zijn medestudenten eigenlijk te jong waren om te beseffen hoe moeilijk dat voor die ouders was. Er waren vanzelfsprekend ook ouders die hun kind niet mee wilden geven. Al snel bleken er echter toch meer kinderen te zijn dan het UKC aan onderduikadressen kon leveren. Piet Meerburg ging de provincie in, op zoek naar veilige onderkomens. In het begin was dat moeilijk, omdat men daar eenvoudigweg niet geloofde dat de Joden echt werden vervolgd. Het vinden van onderduikadressen lukte gemakkelijker als de plaatselijke geestelijke, hetzij de dominee, hetzij de kapelaan of pastoor, zijn medewerking toezegde en de gelovigen aanspoorden te helpen. In Friesland had Meerburg begin 1943 geluk: in en rond Sneek konden zo’n zestig tot tachtig kinderen worden ondergebracht. Ook in het zuiden van Limburg wist Piet Meerburg adressen te vinden. Het bleek verstandig te zijn om blonde kindertjes in het noorden en donkere kindertjes in het zuiden te laten onderduiken.
Meerburg was niet alleen actief als redder van Joodse kinderen. Ook hielp hij in de Hongerwinter mee met de transporten van ondervoede Amsterdamse kinderen naar Friesland. Later zou hij verklaren: ‘Hoe armer en eenvoudiger de mensen waren, hoe groter hun bereidheid om te helpen. Dat heeft mij altijd enorm getroffen.’ Over de rol van de Nederlandse regering in ballingschap was hij minder te spreken; die had in zijn ogen veel actiever kunnen zijn toen zij wist wat er met de Joden gebeurde.
Na de oorlog ging Meerburg werken bij de Commissie voor Oorlogspleegkinderen, maar het gevecht om de kinderen tussen de pleegouders en de Joodse gemeenschap beviel hem allerminst en hij stapte snel op. Piet Meerburg werd later bekend door de oprichting van de bioscoop Kriterion, geheel gerund door studenten, die zo hun studie konden betalen. Hij bleef actief in de bioscoopwereld, maar trad ook op als theaterproducent, bijvoorbeeld van de eerste toneelvoorstelling in Nederland van Het Dagboek van Anne Frank.
Zoals zovele andere verzetsstrijders rolde Meerburg als het ware het verzet in, maar ook bij hem was één moment doorslaggevend. Toen een Joodse medestudent in het voorjaar van 1942 naar een werkkamp moest, vond hij, zo vertelde Meerburg: ‘Dat kan gewoon helemaal niet.’
Piet Meerburg, een held zonder fratsen.
~ David Barnouw