‘In de trein blijven!’
Mijn grootvader was achtenzeventig toen hij mij vertelde over meisjes met manden wijn en kersen die in Lyon door de trein liepen. ‘Ik heb ook de zenuwen als ik over deze dingen spreek’, en hij stopte even zijn relaas om weer een sigaartje op te steken. Zijn rantsoen sigaartjes lag op vier per dag, maar voor deze gelegenheid mocht hij wel eentje extra. Hij haalde zaken op die hij vergeten was, of die hij had willen vergeten. Het was nog steeds pijnlijk voor hem dat in Frankrijk alles zo anders was. Anders dan later in Nederland. Met sigaar ging hij verder.
‘Twee dagen later, eenmaal in Tilburg, dachten we: eindelijk terug in Nederland en nu zullen we ontvangen worden, hè. We deden de deuren van de gammele trein open en op het perron stonden enige kerels die schreeuwden: “In de trein blijven! Niet uitstappen! In de trein blijven!” En dat was de ontvangst in ons eigen land. Toen we er uiteindelijk uit mochten, werden we naar de hal van een oude leerfabriek gebracht. Daar was niets verzorgd. Dat was Nederland, al meer dan een halfjaar bevrijd. In vergelijking met wat we eerder hadden meegemaakt? Daar kan ik nu alleen maar om lachen.’
Wat zou een verklaring kunnen zijn voor de kille ontvangst? Het excuus van te weinig middelen, zoals voertuigen, lijkt mij in dit geval niet meer geldig. De Engelse historicus Bob Moore schreef dat de Nederlandse overheid panisch was over de te verwachten aantallen vluchtelingen. Chef Staf Kruls van het Militair Gezag was niet de enige panikeur in het Nederlandse kamp. Opnieuw in een memorandum van 17 mei 1945 werd gewaarschuwd voor de schrikbarende mogelijkheid dat wel anderhalf miljoen mensen gedurende de zomer van 1945 op Nederland af zouden komen. Anderhalf miljoen of misschien nog wel meer, zieke en wanhopige mensen die allemaal aan de Nederlandse grens zouden staan! Wie dat aantal bedacht had en of het klopte interesseerde niemand, maar dat al die mensen zouden binnenkomen, moest koste wat het kost worden vermeden. De grenzen moesten dicht en alleen die mensen mochten worden toegelaten die konden bewijzen dat ze in Nederland thuishoorden.
Het was de bedoeling dat alle vluchtelingen en repatrianten zouden worden gescreend in opvangcentra in de grotere grensplaatsen en vervolgens zouden worden geïnterneerd in kampen. In feite kwamen er veel minder mensen aan dan verwacht. De grote stroom arriveerde in mei en juni en de centra werden in de loop van juli en augustus alweer gesloten. De opvang was ook per centrum heel verschillend. In sommige centra werd alleen soep uitgedeeld en in andere werden maaltijden verstrekt. Ook de financiële uitkering verschilde per plaats. Op de ene plek werd slechts een gulden uitgekeerd, op de andere een tientje. Volgens ooggetuigen waren het meestal weinig vriendelijke gebouwen, waar ambtenaren, naast het verrichten van bureaucratische handelingen, grote bussen DDT-poeder leegspoten en waar het leven geregeld werd door sirenes en orders die werden uitgeschald via grote luidsprekers.
‘…we waren lang genoeg gekoeioneerd’
Voor Frank Keizer begon de bevrijding in de trein van Theresienstadt naar Zwitserland.
‘Ergens onderweg zei een begeleider dat we onze ster af moesten doen. Dat was een uiterst emotioneel gebeuren, want die ster hadden we vanaf 1942 gedragen. Toen wisten we zeker dat we de goede kant uit gingen, al waren er ook mensen die er niet in geloofden, die zeiden: “Die trein gaat rechtstreeks naar de hel.” Wat verwachtte ik in de trein? Nou, dat we weer terug zouden komen in het huis dat we in 1943 hadden verlaten. Het beeld van onveranderlijkheid. Ik had fraaie droombeelden van weer over de Coolsingel lopen naar de diergaarde en terug bij je vriendjes met wie je indiaantje had gespeeld.’
Maanden bleef hij met een groep Nederlandse ex-gevangenen in Zwitserland. Daar ging hij naar school, kreeg hij nieuwe kleren en vooral veel te eten. Zijn ouders probeerden weer hun beroep als arts en tandarts uit te oefenen onder de groep Nederlanders.
Twee jaar later, terug in Nederland, kreeg de familie de rekening gepresenteerd voor het verblijf in Zwitserland.
‘Dat waren natuurlijk astronomische bedragen. De Nederlandse ambtenaren hadden een nauwkeurige administratie bijgehouden wat ieder gezinslid gekost had. Die rekening kwam totaal onverwacht. Toen we in augustus terugkwamen in Nederland was het een enorme afknapper. We werden naar Eindhoven gebracht, naar de Philipsfabrieken, daar was een opvangcentrum. Er werd weer gekeken of we luizen hadden. We werden weer ingeënt en het was net alsof we een hele stap terug moesten zetten. We werden niet beschouwd als mensen die terugkwamen uit het geciviliseerde Zwitserland. Ik dacht: God, weer een interneringskamp en weer quarantaine. Toen konden we naar Rotterdam. We moesten naar een opvanghuis aan de Heemraadssingel, want ons huis was onteigend door de Duitsers en daar waren andere mensen in komen wonen.’
Toen Richard van Dam in Tilburg aankwam, werd hij in een school opgevangen samen met Nederlanders die vrijwillig in Duitsland hadden gewerkt. Dat veroorzaakte grote spanningen met de groep ex-politieke gevangenen, onder wie Van Dam. De commandant van de school vond dat er begrip voor elkaar moest zijn omdat Nederland net bevrijd was.
‘Maar ik had nergens begrip voor en zei: “Donder maar dood, man! Ik ga toch niet in één kamer zitten met gasten die vrijwillig tekenden.” Dat begrepen ze niet. Die man begon te schreeuwen. Er was geen ruimte en in Nederland was ook niet alles even lollig geweest en we moesten blij zijn dat we überhaupt geholpen werden! Maar we pikten het niet. Het verschil was zo groot met Frankrijk en België. Het was zo’n desillusie, zo in Nederland behandeld te worden. We waren lastig en mensen begrepen dat niet. Maar we waren lang genoeg gekoeioneerd.’