Een studie schrijven over het verzet tijdens de bezetting die ook nog is gebaseerd op informatie van de verzetsdeelnemers zelf, is een moeilijke onderneming. De journalist Harry van Wijnen liep jaren rond met het idee om de geschiedenis van zijn vaders Rotterdamse verzetsgroep te schrijven. Toen zijn vader overleed, had deze niets opgeschreven en waren de andere sleutelfiguren overleden. Van Wijnen werkte jarenlang bij Het Parool met collega’s die een respectabel verzetsverleden hadden, maar er ook niet over konden of wilden spreken.
Het was ‘veiligheidsregel nummer één uit het (informele) handboek van de illegale techniek: over spionagewerk wordt niet gesproken (p.26)’. Dat zwijgen ging na de oorlog door, zeker als het om omstreden aspecten van de illegaliteit ging. Toen de Rotterdamse historicus Albert Oosthoek voor zijn proefschrift de liquidaties door het Rotterdamse verzet onderzocht, merkte hij dat de geïnterviewde informanten zeer terughoudend waren om over hun rol te praten. In een invloedrijke publicatie als Het Grote Gebod, de geschiedenis van de Landelijke Onderduik Organisatie en de Landelijke Knokploegen (een organisatie voortgekomen uit de gereformeerde wereld met spreiding in hervormde en katholieke kring) wordt een hagiografisch beeld van het verzet neergezet. Waar vind je de authentieke verhalen over het verzet, verteld door de deelnemers zelf?
Belang van archieven voor de geschiedschrijving over het verzet
In archieven zijn de gegevens over de gearresteerde verzetsleden beschikbaar, zoals verslagen van verhoren, rechtbankverslagen, registratiekaarten van kampen en gevangenissen. Een belangrijke naoorlogse bron zijn de archieven van de Stichting 1940-1945. Daar vind je de dossiers van de overlevende verzetslieden, die hun gedetailleerde relaas vertelden om in aanmerking te komen voor een verzetspensioen. Van Wijnen heeft toegang tot deze bronnen gekregen toen de Stichting het archief nog zelf in Diemen beheerde. Het persoonsarchief is inmiddels overgebracht naar het Nationaal Archief in Den Haag. Het moet daar nog een bewerking ondergaan en zal beperkt openbaar zijn. De rapporten in de dossiers bevatten de verzwegen verhalen. Het belang van toegankelijke archieven zal voor de geschiedschrijving de komende jaren alleen nog maar toenemen. Hopelijk zal het Nationaal Archief de juiste prioriteiten stellen bij de bewerking van deze archieven en de geïnteresseerde onderzoekers goed faciliteren.
Een illegaal, bont gezelschap
De journalist Max Nord (1916-2008) fungeerde in Amsterdam als geldloper en was daarmee een sleutelfunctie voor het verzet. Hij verdeelde de betalingen van het Nationaal Steunfonds. Hij was onzichtbaar, maar hield zijn omgeving scherp in de gaten. Zodra hij…
‘…de deur achter zich dichttrok, stonden zijn zintuigen op scherp, gespitst op elk ongewoon geluid of verdachte verkeersbeweging’ (p. 110).
We lezen over de zeventienjarige Carla Gosschalk, een Amsterdams joods meisje dat wordt ingeschakeld om de Amerikaanse piloot naar een schuiladres te brengen en een radiozender per fiets van de Veluwe naar Amsterdam te brengen. De zender werd in de Michelangelostraat 36 III neergezet bij de Duits-joodse fotograaf Fritz Kahlenberg (1916-1996) om berichten van het verzet naar Londen te zenden. Van Wijnen gaat in op geslaagde acties en mislukte aanslagen en de persoonlijke consequenties voor de betrokken verzetslieden.
Via de persoonlijke verhalen reconstrueert van Wijnen de werking van het verzetsnetwerk en beschrijft hij het levensgevaarlijke werk van ‘De Ondergedoken Camera’. Cas Oorthuys, Bert Haanstra, Emmy Andriesse gebruikten hun vakkennis voor het maken van foto’s van Duitse installaties, maar ook ten dienste van het vervalsen van persoonsbewijzen. Ze maakten foto’s van razzia’s, brute aanhoudingen en van Duitsers in uniform. Vooral het vastleggen van militaire objecten zoals kazernes of de Duitse kustbewaking was levensgevaarlijk. De verzetslieden ontwikkelden hun eigen gedragsregels om zo weinig mogelijk risico te lopen.
Verzet als ambacht
De auteur heeft een neutrale, vertellende stijl. De daden en feiten spreken voor zichzelf en het woord ‘held’ of ‘heldin’ komen in het boek niet voor. Het was zaak om de kans op arrestatie zo klein mogelijk te houden en daarvoor was het van belang om strikte gedragsregels na te leven. Men wist in principe niet wat de andere deed. Behoedzaamheid en discretie waren het uitgangspunt. Schrijf zo weinig mogelijk op, of op een klein papiertje dat je makkelijk kunt opeten. Een goede verzetsman hield zich daaraan, en bekwaamde zich ook in de ambachtelijke kant van het verzet. Het vervalsen van een persoonsbewijs was een vak op zich. De jurist Herman Sandberg (1918-2008) verdiepte zich in de techniek en onderhield de contacten met de drukkers en de zetters, die het ‘echte werk deden en het meeste risico liepen’ (p. 114). Sandberg was na de oorlog hoofdredacteur van Het Parool van 1961 tot 1981.
Conclusie
De journalistieke kundigheid van de auteur heeft zich vertaald in een leesbaar boek, waarin de verhalen met oog voor het persoonlijke detail worden verteld. Van Wijnen noemt zijn boek in alle bescheidenheid een ‘klein monument’ voor degenen die in opstand kwamen tegen de Duitsers. Uit het boek blijkt dat iedereen in het verzetsnetwerk een belangrijke rol vervulde en dat de ketting letterlijk zo sterk was als de zwakste schakel. Van Wijnen geeft ook de verzwegen en vergeten deelnemers aan het verzet de plaats die zij in de geschiedenis verdienen. De Geldjas van Max Nord is misschien een kleine, maar zeker een belangrijke bijdrage aan de geschiedschrijving over het verzet.
Boek: De geldjas van Max Nord – Harry van Wijnen