Als je in je nopjes bent, heb je het goed naar je zin. Je bent goed geluimd omdat alles meezit of bijvoorbeeld omdat je een klus succesvol hebt afgerond. De betekenis van de uitdrukking is algemeen bekend, maar waar de nopjes vandaan komen is minder bekend. Waar komen die vandaan?
Volgens etymologen slaan de nopjes in de bekende uitdrukking oorspronkelijk op de noppen of pluisjes die vaak op wollen stoffen te vinden zijn. Volgens Het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) ontstonden die nopjes bij een bijzondere manier van weven en bewerken van de stof. De nopjes kwamen hierna voor de kleding in zijn geheel te staan. Zo sprak men vroeger ook wel van ‘gehuld gaan in kleding met nopjes’, waarmee men bedoelde dat de persoon in kwestie feestelijk was uitgedost. In zijn spreekwoordenboek schrijft K. ter Laan hierover bijvoorbeeld:
“Hij heeft de kleren aan, waar de nopjes nog op zitten; hij is in zijn zondags pak.”
In de achttiende eeuw kwam “goed of slecht in de noppen zijn” ook nog voor, als aanduiding voor mensen die goed of slecht gekleed gingen en rijk of juist arm waren.
Overzicht van historische uitdrukkingen en gezegden
Boekenrubriek: Taalgeschiedenis
Bronnen â–¼
-Nederlandse spreekwoorden – K. ter Laan
-https://www.trouw.nl/cultuur-media/de-eerste-die-in-zijn-nopjes-was-droeg-feestkleding~bc2e449a/
-https://onzetaal.nl/taaladvies/in-je-nopjes-zijn/