‘Het is niet nodig mijn handkussen aan uw handlangster over te brengen, want, hoewel mijn lichaam door een ernstige belemmering wordt tegengehouden, ben ik in gedachten bij haar en ook mijn ziel aanbidt haar onophoudelijk.’
Dit vrij uit het Frans vertaalde curieuze naschrift van Johan de Witt in een brief aan Amélie van Brederode roept een aantal vragen op. Waarom en wanneer heeft de raadpensionaris dit geschreven en wie is deze handlangster die zijn gedachten zo in beslag neemt?
De brief schreef Johan op 16 januari 1654 per ommegaande in antwoord op een brief van Amélie van Brederode (1625-1665) waarin zij hem verzoekt om verlenging van het militair verlof van haar echtgenoot Albrecht Hendrik (?-1660), baron van Slavata. De handlangster waar De Witt in zijn naschrift op doelt is Amélie’s jongste zusje Trajectina van Brederode (1629-1672), door intimi ook wel Treesje genoemd.
Amélie en Treesje waren dochters van Anna Johanna gravin van Nassau-Siegen (1594-1636) en Johan Wolfert van Brederode (1599-1655), voorzitter van de Ridderschap van Holland. De familie van Brederode woonde afwisselend op hun kastelen en landgoederen verspreid over de Republiek en in Den Haag, eerst op het Voorhout en vanaf 1652 in de Hof van Brederode, op de plaats waar nu de Haagse Schouwburg staat. Voortdurend ontving men logees uit de hoogste kringen; er werd gejaagd en gevist, gezongen en gedanst en veel gedronken, gekaart en gegokt.
Dankzij de openhartige dagboeken van de Friese stadhouder Willem Frederik van Nassau-Dietz (1620-1678) weten we ook dat toekomstig stadhouder Willem II (1626-1650) er vaak over de vloer kwam en een affaire had met Amélie en daarna met haar zus Florentine (1624-1698).1 De Friese stadhouder zelf had eerst een relatie met de oudste zuster Sophie (1620-1678) en daarna met ‘onze’ Treesje.2
Wat nu had Johan de Witt met Treesje? Zij en haar zuster Amélie waren respectievelijk assistent-grootmeesteres (coadjutrice) en grootmeesteres (grandmaîtresse) van de Ordre de l’Union de la Joye, oftewel de ‘Orde van de Vereniging van de Vrolijkheid’, een orde waarvan Johan de Witt na het ondergaan van een door Treesje en Amélie uitgevoerde inwijdingsceremonie op 23 februari 1653 zijn diploma als chevalier had ontvangen.3
Johan was op het moment van zijn toelating tot de Orde nog een ongetrouwde jongeman van 28 jaar. Hij zal zich ongetwijfeld aangetrokken hebben gevoeld tot de vrijwel even oude Treesje, hoewel hij zich er ook van bewust moet zijn geweest dat een adellijke Brederode-dochter voor hem geen potentiële huwelijkspartner was. Zijn naschrift moeten we dan ook beschouwen als een hoffelijk antwoord op een charmante wijze die door de Grootmeesteres van een chevalier werd verwacht. Johan zou twee jaar later trouwen met Wendela Bicker; voor Treesje zou het nog tot 1670 duren voordat zij op 44-jarige leeftijd in het huwelijk zou treden met de 14 jaar jongere Georg Hermann Reinhard von Wied Runkel.
Meer over het lidmaatschap van Johan de Witt en de activiteiten van deze door twee adellijke vrouwen gerunde Orde van de Vrolijkheid zal op zaterdagmiddag 18 maart 2017 op het congres ‘Vrouwen rondom Johan de Witt’ worden onthuld.
Lees ook: Johan de Witt en de stadhoudersvrouwen
Boek: De ware vrijheid – De levens van Johan en Cornelis de Witt
(2) Kooijmans, L., Liefde in opdracht (Amsterdam 2000), p. 166-174.
(3) Huysman, I., “Haagsche pretmakers uit de groote wereld”. ‘L’Ordre de l’Union de la Joye omstreeks 1650’ in: E. Dijkhof en M. van Gent (red.), Uit diverse bronnen gelicht. Opstellen aangeboden aan Hans Smit ter gelegenheid van zijn vijfenzestigste verjaardag (Den Haag 2007) p. 161-182.