Domitianus was niet alleen onverschrokken en opvliegend van aard, maar ook listig en achterbaks. Door die trekken kon hij zowel impulsief reageren als zijn bedoelingen achterhouden. Soms trof hij mensen als een verwoestende bliksemschicht, soms ook deed hij kwaad vanuit zeer voorbedachten rade. Cassius Dio, Historiën, vertaling: Vincent Hunink
De haat van de Senaat
Domitianus was de derde en laatste Romeinse keizer uit de familie van de Flaviërs. Deze oude familie uit het midden van Italië speelde lange tijd geen vooraanstaande rol in het politieke leven van het Romeinse Rijk. Na de ‘slechte’ keizer Nero en de drie in het roerige jaar 68-69 kort regerende heersers Galba, Otho en Vitellius, greep Domitianus’ vader Vespasianus de macht. Hij was keizer tussen 69 en 79 en werd opgevolgd door Domitianus’ broer Titus, keizer van 79 tot 81. Zelf besteeg Domitianus de troon in september van het jaar 81, nadat Titus onverwacht na een kort ziekbed was gestorven. Van dit drietal regeerde Domitianus het langst, vijftien jaar, maar hij zou de boeken ingaan als een van de slechtste keizers die het Romeinse Rijk ooit gekend heeft. In de laatste jaren van zijn bewind verkreeg Domitianus een inktzwarte reputatie. Om die slechte naam kracht bij te zetten, veroordeelde de Senaat hem na diens dood per decreet tot een damnatio memoriae: hij werd officieel uit het collectieve geheugen geschrapt en alle monumenten en opschriften die aan hem herinnerden, moesten uit de openbare ruimte worden verwijderd. Een turbulent einde dus van een eeuw van groei, relatieve vrede en economische bloei van het Romeinse Rijk.
In het rijtje van tirannieke Romeinse keizers neemt Domitianus een prominente positie in. Dat is niet verwonderlijk: de meeste auteurs uit de oudheid zijn bijzonder negatief over hem, en zijn wrede en wispelturige karakter wordt breed uitgemeten. Zijn bewind werd volgens diezelfde schrijvers gekenmerkt door slecht beleid en buitensporige uitgaven, waardoor hij bij zijn dood de staat zowat failliet zou hebben achtergelaten. Op militaire successen kon hij zich niet beroepen (al deed hij dat graag) want aan de daarvoor vereiste moed en capaciteiten ontbrak het hem geheel. Althans, dat is wat de antieke bronnen ons doen geloven. De oude schrijvers schetsen het beeld van een ware despoot, een bruut die met willekeur en terreur regeerde. Zijn schrikbewind zou slechts te vergelijken zijn met dat van een van zijn voorgangers: Nero (37-68, keizer tussen 54 en 68), en elke herinnering aan hem moest verdwijnen uit het openbare leven. Dieper kon de val niet zijn van deze tiran, die bij leven ‘heer en god’ (dominus et deus) genoemd wilde worden.
In modern onderzoek is veel aandacht voor andere parallellen met Nero. Net als Nero was Domitianus de laatste van een dynastie. De machthebbers na hen hadden er dus alle belang bij om hun voorgangers, of in ieder geval de laatste exponent van die dynastieke familie, zo negatief mogelijk de geschiedenisboeken in te laten gaan. Zo konden ze hun nieuwverworven machtspositie rechtvaardigen. Dat was des te belangrijker wanneer de nieuwe machthebber door geweld aan de macht was gekomen. Daarnaast werd Domitianus net als Nero vooral gevreesd en gehaat door de bestuurlijke elite, maar niet zozeer door andere groepen in de Romeinse samenleving. De soldaten waren bijvoorbeeld ronduit verontwaardigd toen de moord op Domitianus bekend werd. Zij probeerden zelfs alsnog zijn vergoddelijking te bewerkstelligen en eisten de veroordeling van de daders. Dat laatste lukte inderdaad in 97, een jaar later. Maar tot vergoddelijking kwam het niet, vooral omdat de Senaat, het hoogste openbare lichaam, er niet aan wenste mee te werken. De reactie van de senatoren op Domitianus’ dood in 96 was namelijk, aldus Suetonius, een geheel andere:
De Senaat daarentegen was juist zeer verheugd. Ja, de Curia [het Senaatsgebouw] vulde zich meteen, alsof alle leden daar het eerst wilden zijn, en men nam geen blad meer voor de mond maar stortte over de dode de meest beledigende en bittere scheldkreten uit. En gaf bevel ladders te halen en Domitianus’ ereschilden en portretten van de muren te trekken en daar in de zaal op de grond te gooien, en ten slotte besloot men overal op inscripties zijn naam te verwijderen en alle herinnering aan hem teniet te doen. Vertaling: Vincent Hunink
In het merendeel van de antieke teksten over Domitianus klinkt deze slechte verhouding met de Senaat door. Dat is niet onverwacht: Tacitus en Cassius Dio, die beiden een belangrijke bron over Domitianus’ leven zijn, waren immers zelf senator, terwijl Suetonius als eques (ridder) sociaal gezien daar net onder stond. Deze auteurs schreven bovendien voor een publiek dat niet alleen een goede opleiding had genoten, maar ook alle belang had bij een goede verstandhouding met de regerende keizer en diens entourage. Zo konden ze nog iets van hun vroegere machtspositie binnen het Romeinse staatsbestel behouden. Dat verklaart waarom keizers die slecht overweg konden met de leden van de Senaat zonder uitzondering een slechte reputatie kregen, terwijl keizers die een goede verstandhouding met de Senaat wisten te bewaren als ‘goed’ de geschiedenis ingingen. Het is overduidelijk dat Domitianus niet in staat is geweest goede betrekkingen met de senatoren te onderhouden, en dat heeft zijn postume reputatie zeker geen goed gedaan.
Als het klopt dat Domitianus zich openlijk ‘heer en god’ liet noemen, zal dat juist bij senatoren veel kwaad bloed gezet hebben. De eerste keizer van Rome, Augustus (31 v.Chr.-14 n.Chr.) had de schijn opgehouden dat de heerser slechts princeps (de voornaamste burger) of ‘eerste onder gelijken’ (primus inter pares) was, en dat het oude republikeinse staatssysteem (de res publica), inclusief alle gekozen bestuurders, nog volledig functioneerde. Door deze illusie in stand te houden, maar in werkelijkheid als alleenheerser te regeren, had Augustus binnen één generatie vijf eeuwen republikeins bestel weten om te buigen naar een monarchie. De façade van republikeinse ambten en bevoegdheden bleef weliswaar in stand, maar dat diende slechts om de nieuwe heerschappij te verankeren in de republikeinse tradities van de eeuwen ervoor. Dat lukte tot op zekere hoogte wonderwel: tot in de late oudheid werden er bijvoorbeeld jaarlijks twee consuls benoemd, zoals dat vanaf 509 v.Chr. was gebeurd. Maar er waren ook stapsgewijze aanpassingen: de consuls werden de facto door de keizer benoemd, en niet langer verkozen door de volksvergadering.
Gekleurde bronnen
Uit welbegrepen eigenbelang deden de senatoren (de ‘gelijken’ van de princeps) mee aan deze schijnvertoning, maar ze gingen ervan uit dat ook de keizer zijn rol goed zou spelen en zich niet te veel boven de senatoren plaatste. Domitianus overspeelde daarbij kennelijk zijn hand. Hier rijst de vraag in hoeverre het zeer negatieve beeld van Domitianus dat uit de literaire bronnen naar voren komt volledig recht doet aan deze keizer en diens regering. Veel teksten geven een vertekend beeld, wat aantoonbaar kan worden verklaard door de elitaire blik van de schrijvers en hun publiek.
De elite, die zelf veel te winnen of te verliezen had in hun verhouding met de keizer, rekende snoeihard af met een keizer die bij leven hun belangen had geschaad. Na zijn dood, wel te verstaan. Het is ook duidelijk dat er veel wordt weggelaten in de bronnen, en dan vooral de positievere aspecten van zijn beleid. Het is voor ons dus de kunst tussen de regels door te lezen en te bedenken wat niet wordt verteld. Wanneer we tot slot de gepresenteerde ‘feiten’ anders wegen, en in verband brengen met andere informatiebronnen over de periode van de drie Flavische keizers, zoals inscripties, archeologische resten en munten, dan komt ten dele ook een ander beeld naar voren. Domitianus was bijvoorbeeld, in weerwil van zijn reputatie, bepaald geen slecht militair. Niet voor niets werd zijn beleid om de grenzen te consolideren rechtstreeks voortgezet door Trajanus, de keizer die na het korte bewind van de oude senator en militair Nerva (96-98) in 98 aan de macht kwam. Het oordeel over Trajanus (98-117), die de geschiedenisboeken inging als optimus princeps (‘zeer goede keizer’), is ronduit positief. En juist zijn militaire successen droegen bij aan dat positieve beeld van Trajanus.
Opvallend is dat een van de belangrijkste bronnen over het karakter en de handel en wandel van Domitianus, de levensbeschrijving van Suetonius, niet uitsluitend negatief is. Tot een omslagpunt in het jaar 89 bracht Domitianus het er volgens Suetonius best aardig van af als keizer. Twee jaar eerder, in september 87, dus halverwege zijn regeringsperiode, was een samenzwering tegen de keizer ontdekt – een aanslag kon net op tijd worden voorkomen. De details hiervan kennen we verder niet; we lezen alleen in het ‘jaarverslag’ van een priestergenootschap (overgeleverd als inscriptie in marmer) dat er op 22 september een rund werd geofferd op het Capitool, de belangrijkste van de zeven heuvels van Rome, als zoenoffer vanwege een verijdeld complot.
Over de opstand onder leiding van Lucius Antonius Saturninus, iets meer dan een jaar daarna (januari 89), zijn we beter geïnformeerd. Saturninus was gouverneur in Germanië, waar veel troepen waren gelegerd. Toch werd deze opstand met succes de kop ingedrukt. Maar daarna, zo luidt de analyse van Suetonius, ontspoorde Domitianus volledig – wat gezien zijn van nature slecht karakter ook eigenlijk altijd al te verwachten was geweest. En het was volgens Suetonius dan ook niet verwonderlijk dat de keizer in 96 werd vermoord. Nota bene door een groepje vertrouwelingen – ook zijn eigen vrouw zou actief bij de moordpartij betrokken zijn geweest. Zelfs de mensen die het dichtst bij hem stonden, zagen kennelijk zijn dood als de enige oplossing. Deze tweedeling van het bewind in een goede (eerste) en een slechte (tweede) fase had Suetonius ook voor Nero geconstrueerd.
Blijkbaar zag Suetonius een patroon in hun levens, maar de negatieve beoordeling van Nero en Domitianus berust op een bewuste vertekening van deze biograaf.
Veel scherper dan de kritiek van Suetonius is de stellingname van Cassius Dio, die werkelijk alles in negatieve zin interpreteert. Dan zijn we ruim 130 jaar verder, aan het begin van de derde eeuw. De negatieve toonzetting van veel voorgangers heeft dan haar werk gedaan. Ook hoefde Cassius Dio zich minder aan de feiten te houden, omdat die op dat moment, zeker vijf of zes generaties later, niet meer algemeen bekend waren. Dit was anders dan in de tijd van Suetonius en Tacitus, en van tijdgenoten zoals de historicus Flavius Josephus en de dichters Statius en Martialis. Deze laatste drie auteurs hadden ieder nauwe banden met de Flavische familie. Voor dichters was patronage een vorm van bestaanszekerheid, waarbij het adagium ‘wiens brood men eet, wiens woord men spreekt’ in hoge mate gegolden moet hebben. De geschiedschrijver Flavius Josephus, in 37 in Jeruzalem geboren als Josef ben Mattijahu, en aanvankelijk opstandeling tegen het Romeinse gezag in de provincie Judea (het huidige Israël en Palestina), was vrijgelaten na krijgsgevangenschap. Deze gunst werd hem verleend omdat hij Vespasianus’ keizerschap zou hebben voorspeld. Hij had nauwelijks speelruimte om zich kritisch uit te laten over zijn weldoeners: de Flavische familie aan wie hij zelfs zijn Romeinse naam en zijn vrijheid dankte.
En ook bij de dichters moeten we bedacht zijn op mogelijke vertekeningen. Toch maakt dat hun teksten niet onbruikbaar: dat Statius en Martialis minder negatief waren over hun broodheer is natuurlijk niet verwonderlijk, maar het is te simpel om hun werk om die reden als alleen maar vleierij af te doen.
In recent onderzoek van historici en literatuuronderzoekers is er veel meer aandacht voor de bredere context van de bronnen en voor de door de antieke schrijvers gebruikte literaire genres. Die hadden elk hun specifieke regels en waren daardoor aan conventies gebonden. Schrijvers in de oudheid hadden bovendien veel meer dan tegenwoordig te maken met verwachtingen die hun publiek had bij de tekstvorm (proza of poëzie, toneel). En al te veel originaliteit werd ook niet op prijs gesteld. Dat heeft consequenties voor hun werk. Dat wordt hierdoor niet minder lezenswaardig, maar de historische betrouwbaarheid ervan moet soms betwijfeld worden.
Bovendien ligt de tijd achter ons dat antieke schrijvers, die lange tijd als ‘voorbeeldig’ golden, in een sfeer van ‘bewondering voor de oudheid’ steeds op hun woord geloofd werden. Juist daarom is de postklassieke reputatie van Domitianus negatief gekleurd. Die reputatie kwam immers tot stand in tijden waarin Romeinse auteurs per definitie als ideaal golden en navolging verdienden. Bovendien kleefde intussen de smet van christenvervolgingen aan hem, een verwijt dat hem vanaf de late oudheid werd gemaakt en dat in de negentiende eeuw met hernieuwde kracht werd aangezet. In werkelijkheid lijken er nauwelijks aanwijzingen te zijn die deze beschuldigingen kunnen hardmaken.
~ Nathalie de Haan en Eric Moormann
Boek: God op aarde – Keizer Domitianus