Kultuurkamer – Kunst en cultuur in de Tweede Wereldoorlog

Nederlandsche Kultuurkamer (NKK)
5 minuten leestijd
Logo van de Nederlandsche Kultuurkamer (CC - Europeana - Museon)
Logo van de Nederlandsche Kultuurkamer (CC - Europeana - Museon)

Tijdens de Duitse bezetting van Nederland stelden de nazi’s in ons land een zogeheten Kultuurkamer in. Kunstenaars, schrijvers, journalisten, muzikanten, filmacteurs en podiumartiesten moesten zich bij dit instituut registreren. Wie zich niet aansloot mocht zijn vak niet meer uitoefenen. Met de Kultuurkamer probeerde de bezetter het maatschappelijk leven in het bezette Nederland te controleren.

Arthur Seyss-Inquart
Arthur Seyss-Inquart
Duitsland kende al sinds 1933 een equivalent van het instituut: de Reichskulturkammer. De Nederlandse variant werd op 25 november 1941 officieel ingesteld door rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart. De Kultuurkamer kreeg 6 afdelingen of gilden:

Volgens NSB’er Tobie Goedewaagen, de secretaris-generaal van het organiserende Departement van Volksvoorlichting en Kunsten (DVK), was de instelling van de Kultuurkamer noodzakelijk. Kunstenaars zouden in de loop der tijd namelijk steeds meer vervreemd zijn geraakt van ‘het volk’, waar volgens hem natuurlijk alleen ariërs toe behoorden. Dat moest veranderen, vond de president:

“De nieuwe ordening, waar wij nu aan toe zijn, houdt in, dat de kultuurwerker weer een deel van het volk wordt.”

De Kultuurkamer had als primair doel om de nationaal-socialistische gedachte te propageren en kunstenaars en journalisten te controleren. Zogenaamde ′ontaarde, ongezonde, onnatuurlijke creativiteit′ moest uitgebannen worden. De Nederlandse samenleving moest “gelijkgeschakeld worden” en omgevormd worden tot een soort nationaal-socialistische cultuurstaat. Kunst werd zo een regeringszaak.

NSB'er Tobie Goedewaagen, baas van de Kultuurkamer (wiki - Spaarnestad)
NSB’er Tobie Goedewaagen, baas van de Kultuurkamer (wiki – Spaarnestad)
Speciale commissies hielden zich voortaan bezig met het controleren en beoordelen van kunstenaars. De programmering van toneelgezelschappen werd bijvoorbeeld tegen het licht gehouden en nieuwe romans werden grondig gelezen om te voorkomen dat positieve passages over Joden, communisten of leden van het Oranjehuis werken verspreid.

Voor Joden verboden

Joden mochten geen lid zijn van de Nederlandsche Kultuurkamer. Met de instelling van het instituut werden zij dus volledig uit het culturele leven verbannen. En Joodse muziek mocht niet langer gespeeld worden tijdens voorstellingen. Later in de oorlog verbood men ook Amerikaanse, Engelse, Poolse en Russische muziek. Op de radio werden naast Nederlandse ook steeds vaker Duitse liedjes gespeeld.

Vanaf het voorjaar van 1942 was lidmaatschap van de Kultuurkamer officieel verplicht. Wie zich aanmeldde moest ook een ariërverklaring ondertekenen, als bewijs van zijn of haar ‘raszuiverheid’. Weigeraars werden uitgesloten uit het openbare kunstleven en riskeerden hoge boetes als men toch artistieke activiteiten ontplooide. Veel kunstenaars sloten zich aan. Soms met tegenzin.

Kultuurkamer en collaboratie

Met name de NSB probeerde via de Kultuurkamer een stevige stempel op de cultuuruitingen te drukken. In de praktijk bleek het echter vaak best lastig om te bepalen wat ‘zuivere’ Nederlandse muziek en kunst was en wat niet. Veel kunstenaars behielden hierdoor, ook al was men lid van de Kultuurkamer, vaak toch nog enige vrijheid. Na de oorlog werden veel kunstenaars die hadden voldaan aan de Kultuurkamerplicht en vervolgens actief hadden deelgenomen aan het kunstleven van de ‘nieuwe orde’, vaak als ‘fout’ aangeduid. De Kultuurkamer werd zo hét symbool voor collaboratie onder kunstenaars. Historicus Claartje Wesselink deed uitvoerig onderzoek naar de geschiedenis van het instituut en plaatst enkele kanttekeningen bij deze kijk op het lidmaatschap van het controversiële instituut. Volgens Wesseling was lang niet iedereen die zich bij de Kultuurkamer meldde – de grote meerderheid onder de kunstenaars – een echte collaborateur. Kunstenaars hadden legio reden om zich wel of niet in te schrijven. De historica in haar proefschrift:

“Om er enkele te noemen: angst voor inkomstenderving was een veelvoorkomend motief om te tekenen. Ook joodse kunstenaars probeerden zich soms(tevergeefs) in te schrijven, omdat het hun hoop gaf in dagen waarin hun bestaan ernstig werd bedreigd. En na de oorlog werd een weigering om te tekenen vanzelfsprekend als verzetsdaad gezien, maar er waren ook kunstenaars die niet tekenden omdat zij het oneens waren met de organisatorische opzet van de Kultuurkamer, terwijl zij geen bezwaar hadden tegen het ideologische aspect.”

Enkele maanden nadat aansluiting bij de Kultuurkamer verplicht was gesteld, waren er 26.000 kunstenaars lid. Dit aantal steeg in de periode hierna gestaag, tot 42.000 leden in augustus 1944.

Lidmaatschap van de Kultuurkamer kon lucratief zijn. Het instituut wilde de cultuursector gecontroleerd stimuleren. Er werd meer Nederlandse muziek gecomponeerd dan ooit te voren en de salarissen van musici en componisten stegen. Verder waren er meer subsidies en het rijk kocht aanzienlijk meer kunstwerken aan dan voorheen. Uiteraard ging het dan om goedgekeurde werken en werd ‘ontaarde’ (entartete) kunst geweerd. Om de Nederlanders het onderscheid tussen deze twee vormen van kunst duidelijk te maken, trok in 1943 de tentoonstelling ‘Wansmaak en gezonde kunst’ door het land.

Monument op de Dam, met achter het publiek een deel van het gedicht van Adriaan Roland Holst, 1960 (CC0 - Anefo - Harry Pot - wiki)
Monument op de Dam, met achter het publiek een deel van het gedicht van Adriaan Roland Holst, 1960 (CC0 – Anefo – Harry Pot – wiki)
Wie zich uit principe niet aansloot bij de Kultuurkamer ging soms het illegale circuit in. Dat bijvoorbeeld toneelspelers en musici illegaal huisoptredens verzorgden bij rijke landgenoten was ook de bezetter bekend. Men liep het risico op flinke boetes, maar in de praktijk bleek de Nederlandse en Duitse politie niet heel veel werk te maken van het opsporen van overtreders. De organisatie van de Kultuurkamer liet ook nogal te wensen over. Van een volledige nazificatie van de Nederlandse cultuursector kwam het hierdoor nooit.

Een van de bekendste kunstenaars die weigerde zich aan te sluiten bij de Kultuurkamer is dichter Adriaan Roland Holst. Aanvankelijk liet de organisatie hem na zijn weigering met rust, mogelijk omdat hij secretaris-generaal Tobie Goedewaagen persoonlijk kende. Toen Roland Holst alsnog een brief kreeg met het dringende verzoek zich aan te melden, ging de dichter toch overstag. De ariërverklaring weigerde hij echter mee te sturen en bij zijn aanmelding voegde hij het instituut toe dat…

‘uw afkeuring door mij op hoge prijs zou worden gesteld’.

Na de oorlog werd een gedicht van de kunstenaar op de gedenkmuur van het Nationaal Monument op de Dam geplaatst.

Gelijkschakeling van de pers

Foto in de Telegraaf van 5 september 1942 (Delpher)
Foto in de Telegraaf van 5 september 1942 (Delpher)
De gelijkschakeling van de Nederlandse pers was voor de bezetter van groot belang. Door de massamedia te controleren kon men immers invloed uitoefenen op welk nieuws de Nederlander kreeg voorgeschoteld. Individuele journalisten en schrijvers weigerden nog wel eens zich aan te melden bij de Kultuurkamer, maar commerciële kranteneigenaren en ideële omroepbesturen voegden zich al snel naar de wensen van de bezetter, onder meer uit angst anders hun marktaandeel te verliezen. In de reguliere kranten verschenen hierna dus geen anti-Duitse of pro-geallieerde berichten meer. Wel verschenen er steeds vaker pro-Duitse berichten in de dagbladen. De redacties moesten die berichten verplicht plaatsen en er bovendien zo uit laten zien alsof het leek dat het om eigen redactiewerk ging.

Dagblad De Telegraaf ging nog verder. Die krant plaatste tijdens de oorlogsjaren onder druk verschillende anti-joodse artikelen en SS-frontreportages. Na de oorlog werd dit De Telegraaf zeer kwalijk genomen, ook omdat andere kranten plaatsing van dergelijk materiaal wél geweigerd hadden. Vanwege de collaboratie kreeg De Telegraaf na de oorlog een verschijningsverbod van dertig jaar opgelegd. In 1949 werd dit verbod echter al opgeheven.

Tijdens de oorlog zagen ook verschillende illegale kranten het licht, zoals Trouw, Het Parool, Vrij Nederland en De Waarheid. Deze illegale pers vormde een tegenwicht tegen de legale pers, die deels door de bezetter werd gecontroleerd. De kranten vertolkten als het ware ‘de stem van het verzet’. In deze bladen werden bijvoorbeeld berichten geplaatst die uit de gewone kranten geweerd werden, protesteerde men tegen maatregelen van de bezetter en werden lezers op de hoogte gebracht van acties van het verzet.

Ook interessant: De Nederlandse politie in de Tweede Wereldoorlog
…of: Nazipropaganda tijdens de Tweede Wereldoorlog
Boek: Kunstenaars van de kultuurkamer – Geschiedenis en herinnering

Bronnen â–¼

-https://www.geheugenvandrenthe.nl/kultuurkamer
-https://www.tweedewereldoorlog.nl/kennis/themas/alomvattend-karakter-conflict/dagelijks-leven/cultuur-en-sport/kultuurkamer/
-Kunstenaars van de Kultuurkamer: Geschiedenis en herinnering – C.C. Wesselink (UvA, 2014)
-https://telegraaf-archief.nl/geschiedenis-van-de-telegraaf.php
-https://www.verzetsmuseum.org/museum/nl/tweede-wereldoorlog/begrippenlijst/achtergrond,illegale_pers/overzicht
-https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:110584049
-https://www.historischnieuwsblad.nl/tweedewereldoorlog/artikelen/kultuurkamer-kunst-in-wo2.html

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 54.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×