Gedurende acht jaar(1984 tot 1992) heeft de Franse historicus Pierre Nora onderzoek gedaan naar ‘lieux de mémoire’ in Frankrijk. In Nederland zeggen wij ‘plaatsen van herinnering’.
Angst
Deze plaatsen van herinnering zijn voortgekomen uit angst dat de herinnering verloren gaat. De belangstelling voor het verleden is binnen naties groter dan voor het heden. Volgens Nora bij het obsessieve af. Het begrip ‘verleden’ moet in dit verband worden vertaald als ‘herinnering’ en niet als ‘geschiedenis’. Nora maakt onderscheid tussen deze twee begrippen. Geschiedenis is het collectieve geheugen, de herinnering het individuele. Het collectieve geheugen wordt bepaald door wetenschappelijke analyses van professionele historici. Het individu is zijn eigen historicus hetgeen het geheugen absoluut maakt door bijvoorbeeld interpretatie, politieke mening, geloofsachtergrond en beleving. Men is getuige geweest van de (latere) herinnering die op den duur tot de geschiedenis gaat behoren en daarmee dus geen herinnering meer is. De getuigen van de beweging willen de herinnering bewaren middels het inrichten van ‘lieux de mémoire’, opdat komende generaties de gebeurtenis, de beweging, nooit zullen vergeten. Maar wat mogen die generaties dan niet vergeten? Zij waren er immers niet bij. Voor hen is het geen herinnering. Voor hen is het geschiedenis welke door beeldvorming binnen het individuele geheugen wordt bepaald. Een beeldvorming die het resultaat is van vertellingen, fantasie, schoolplaten en de media.
Dat ‘lieux de mémoire’ bestaan is júíst een blijk van de verloren gegane herinnering. Wanneer de herinnering in stand zou blijven zouden er ook geen plaatsen nodig zijn om te helpen herinneren aan de herinnering. Er is dan een spoor naar het verleden en zodra hier sprake van is, is de herinnering niet langer meer de herinnering maar de geschiedenis. Geschiedenis is, in tegenstelling tot de herinnering, analytisch en weidt kritisch uit en is de altijd problematische en onvolledige reconstructie van wat niet meer is. De herinnering wordt gedragen door levende groepen, is kwetsbaar voor alle gebruik en manipulatie. De herinnering is onderhevig aan geheugenverlies en zich onbewust van haar opeenvolgende vervormingen.
Geboorte
De Tweede Wereldoorlog is geschiedenis, maar nog voor velen een herinnering. De sterfelijkheid van de getuige en zijn geheugen bepaalt voor hoelang nog. Zolang getuigen en geheugen levend blijven, blijft de herinnering. Bij het voortschrijden der jaren komt de geschiedenis telkens een stap dichterbij. Toen op 5 mei(!) 2011 Claude Choules, de laatste veteraan uit de Grote Oorlog, in Perth op 110-jarige leeftijd overleed, stierf ook de herinnering. De Eerste Wereldoorlog ging, vanaf het tijdstip van zijn overlijden, definitief op in het onsterfelijke collectieve geheugen en dus in de geschiedenis.
Angst voor het verloren gaan van de herinnering, is angst voor het verloren gaan van de geschiedenis. Angst voor het niet leren van fouten. Angst voor het ‘l´histoire se répète’. Angst voor het feit dat de Tweede Wereldoorlog het vijfjarige kleine broertje van de Tachtigjarige Oorlog wordt. Iets wat in Leiden niet wordt begrepen, want daar viert men hun, inmiddels, ‘lieu d´histoire’ sinds 3 oktober 1574 als een ‘lieu de mémoire’. Maar de herinnering is allang dood. Het stedelijke collectieve geheugen leeft.
Wanneer de herinnering voorgoed haar ogen sluit, wordt het eeuwige geheugen van de geschiedenis geboren.