“Op zaterdagmiddag stonden we op de toren. Steeds aan het loeren met je verrekijker, 360 graden rond. Er komt er een aan! Het werd een wedstrijd: wie heeft het vliegtuig het eerste gesignaleerd en wat voor een is het?” vertelt Freek Stuivenga over zijn tijd op luchtwachttoren Warffum. Hij was tussen 1950 en 1968 een van de duizenden vrijwilligers die in weer en wind uitkeken naar vijandelijke Russische vliegtuigen.
Uitkijknetwerk
De vrijwillige luchtwachters bemanden 276 militaire luchtwachttorens die in het hele land stonden. De torens maakten deel uit van onze luchtverdediging in de beginjaren van de Koude Oorlog. De helft van deze torens waren markante betonnen raatbouwtorens ontworpen door architect Marten Zwaagstra. Hun constructie uit prefab beton is typerend voor de wederopbouw in de jaren vijftig. De andere helft van de uitkijkposten waren eenvoudige uitkijkposten op bestaande gebouwen en een paar bakstenen en houten torens.
Het onlangs verschenen boek Luchtwachttorens uit de Koude Oorlog haalt de luchtwachttorens uit de vergetelheid. Jarenlang onderzoek resulteerde in een compleet overzicht van het netwerk van uitkijkposten. Van de bijna 300 gebouwen bestaan er nog 72. Ook de verhalen van de waarnemers op de torens zijn vastgelegd: de herinneringen van vele gewone burgers, mannen én vrouwen, die om ons land te beschermen naar de komst van de Russen uitkeken en de vliegtuigen op kaart vastlegden.
Radargat
De luchtwachttorens dateren uit de beginperiode van de Koude Oorlog (1945-1991). Na de Tweede Wereldoorlog liepen de spanningen tussen de twee wereldmachten, de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, steeds verder op. Het Westen vreesde uitbreiding van communistische invloed. De angst voor een Sovjetaanval nam toe en de dreiging van een wereldwijde kernoorlog kwam steeds dichterbij.
De luchtverdediging in Nederland hield met behulp van radar mogelijke vijandelijke aanvallen vanuit het luchtruim in de gaten. Er was echter één hiaat: de onderste 900 meter van het luchtruim viel buiten radarbereik. Laag onder de radar zouden vijandelijke laagvliegers ongezien kunnen binnendringen. Om dit gat te dichten werd in 1950 het Korps Luchtwachtdienst (KLD) opgericht. Als aanvulling op de radar keken achttien jaar lang vrijwillige luchtwachters vanaf luchtwachttorens uit naar laagvliegers.
Kijken – luisteren – doorgeven
De luchtwachters op hun uitkijkposten meldden de vliegtuigen die ze door hun verrekijkers zagen aan een van de acht (regionale) luchtwachtcentra. Alle meldingen van de luchtwachttorens in een regio kwamen hier bijeen. Op een grote kaart hielden vrouwelijke vrijwilligers het verloop van de waargenomen vliegtuigen bij. Verdachte vliegtuig gezien? Dan werd het landelijke hoofdkwartier van de luchtverdediging gewaarschuwd. Binnen een minuut moest een vliegtuig, gemeld, geplot en doorgegeven zijn: elk onbekend of vijandelijk vliegtuig kon potentieel Russisch zijn. Het hoofdkwartier besliste over eventuele actie: verjagen door eigen vliegtuigen en de luchtdoelartillerie inzetten. Ondertussen was ook de Bescherming Bevolking gewaarschuwd. Die stond klaar om de sirenes te laten afgaan om burgers te waarschuwen om te gaan schuilen. Maar de Russen kwamen niet.
Oefeningen
Om te garanderen dat de meldingen zo snel en precies mogelijk waren, was het van belang dat de luchtwachters binnen een fractie van een seconde het soort vliegtuig konden herkennen. Ze kregen les in vliegtuigherkenning en praktijkoefeningen op de toren. Een Russisch vliegtuig is nooit gepasseerd. Voor de tweewekelijkse praktijkoefeningen zette de Koninklijke Luchtmacht eigen toestellen in. Vliegtuigliefhebber Wil Timmermans uit Bladel somt ze op:
“In het begin Thunderjet, later Thunderstreak en Hawker Hunter. Een Dakota DC-3 voerde altijd rond de dezelfde tijd op gelijke hoogte en richting oefenvluchten uit. Met die kist hebben we zelf ook een paar keer meegevlogen.”
Deeltijd
De meeste luchtwachters waren buitengewoon dienstplichtigen. Geheel vrijblijvend was de twee uur per week inzet van de vrijwilligers niet. Gedurende alle les- en oefentijd vielen ze onder militair gezag. Indien nodig waren ze paraat. Oud-luchtwachters Koos en Wil Timmermans blikken terug:
“Er heerste nog altijd angst vanwege de recente wereldoorlog. Als het spannend werd, kon je meteen opgeroepen worden. Dan kon de toren vierentwintig uur per dag bemand worden. Het is nu echt niet meer voor te stellen maar het gevoel van gevaar was toen reëel. Ik ben er trots op dat ik mijn steentje heb bij kunnen dragen.”
Buiten gebruik
Het met oog en oor uitkijken naar vliegtuigen was geen lang leven beschoren. Al na achttien jaar kwam daaraan een definitief einde. De steeds snellere vliegtuigen waren met een verrekijker niet meer bij te houden. De radardekking verbeterde, ook als gevolg van nauwere samenwerking met andere landen in NAVO-verband. Het Korps Luchtwachtdienst verloor zijn nut en werd tussen 1964 en 1968 in fasen opgeheven.
Veel luchtwachttorens zijn inmiddels gesloopt. Maar her en der staat nog zo’n opvallende betonnen raatbouwtoren of eenvoudige post op een fabriek of molenromp. Recent zijn steeds meer luchtwachttorens opgeknapt en opengesteld als recreatieve uitkijktoren. Ook zonder naar de Russen te hoeven speuren is het uitzicht vanaf de torens nog steeds een beklimming waard.