De oorlog in Indonesië van 1945 tot eind 1949 maakt nog steeds veel los onder mensen die deze hebben meegemaakt en haalt nog regelmatig de publiciteit. Dat is niet opmerkelijk, gezien het feit dat maar liefst 220.000 Nederlandse militairen strijd hebben geleverd in een uiteindelijk verloren oorlog. Een oorlog die achteraf vaak betiteld is als een onethisch en zinloos gevecht, waarbij het laatste decennium regelmatig de vraag opgeworpen wordt of de Nederlandse soldaten zich daar schuldig hebben gemaakt aan oorlogsmisdaden.
In het boek Soldaat in Indonesië 1945-1950 (uitgeverij Prometheus | Bert Bakker, 2015) gaat KITLV-directeur en Leids historicus Gert Oostindie aan de hand van brieven, dagboeken, memoires en andere bronnen in op de vaak onthutsende militaire excessen in Indonesië. Daarnaast roert hij onderwerpen aan als de reactie op en mening van Indonesiërs over de onafhankelijkheidsstrijd, en allerlei pleziertjes en frustraties die de Nederlandse soldaten in Indonesië hadden.
Bronnenmateriaal: egodocumenten
Het boek is gebaseerd op alle bekende egodocumenten van militairen die in de jaren 1945-1950 in Nederlands-Indië gediend hebben. In totaal betreft het 659 dagboeken, brieven, memoires, interviews en andere bronnen, van 1362 militairen en veteranen, opgeteld een ‘kleine’ 100.000 pagina’s tekst.
Een probleem met dit materiaal is dat het dikwijls uiterst subjectieve informatie bevat, waarbij de betrokkenen elkaar meer dan eens tegenspreken. Oostindie erkent dit feit in de inleiding en geeft aan daarom voorzichtig met de teksten om te gaan en ze goed tegen elkaar af te wegen. Tegelijk biedt de grote hoeveelheid materiaal, ondanks dat het om persoonlijke ervaringen en afspiegelingen gaat, wel de kans voor een systematischer analyse dan tot op heden mogelijk was.
Oostindie heeft goed bronnenonderzoek gedaan en besteedt in het boek ruime aandacht aan bronnenproblemen als onderrapportage en representativiteit. De auteur is zich ervan bewust dat de precieze omvang van de oorlogsmisdaden nooit exact achterhaald kan worden, maar dat er wel vrij precies eerste conclusies getrokken kunnen worden uit het materiaal dat hem onder ogen gekomen is:
“Het overgrote deel, tussen 75 en 80 procent van de militairen en veteranen maakt geen melding van oorlogsmisdaden, verklaart expliciet hiervan geen dader of getuige te zijn geweest, en/of weerspreekt uitdrukkelijk dat zulke misdrijven überhaupt aan de orde waren. Slechts een minderheid spreekt wel over ontsporingen. Toch werden in het corpus van 659 egodocumenten bijna 800 oorlogsmisdaden geïdentificeerd. Van brandstichting en mishandeling en marteling tot individuele en collectieve fusillades. In de helft van deze vermeldingen gaat het om dodelijke slachtoffers, zoals in standrechtelijke executies en het ‘op de vlucht’ neerschieten van gevangenen, de volgende categorie, een kwart, betreft mishandelingen. Dat zijn onthutsende gegevens.” (10)
Opbouw boek
Oostindie beschrijft in de inleiding het verloop van de koloniale oorlog, het onderzoek naar en de debatten over de vermeende oorlogsmisdaden in Indië, gevolgd door een analyse van de bruikbaarheid van het bronnenmateriaal.
Daarna volgt de lezer in een negental hoofdstukken de tocht van de Nederlandse militairen van het vertrek naar het Oosten tot de terugkomst in Nederland. Oostindie besteedt uiteraard expliciete aandacht aan de getuigenissen van oorlogsmisdaden en biedt hiervan een analyse en reflectie.
De auteur heeft diverse statistieken opgenomen die een getalsmatige indruk geven van de militaire misstappen in Nederlands-Indië en gebruikt in het boek veel lange citaten. Achterin zijn een verklarende woordenlijst opgenomen, een uitgebreide literatuurlijst, personalia van geciteerde militairen en een algemeen register.
Verkrachtingen
Uit de egodocumenten blijkt dat er onder de militairen sprake is geweest van zes gevallen van gedocumenteerde verkrachtingen en/of seksuele intimidatie. Oostindie citeert de militair Harry Brummans:
“Katjen was een plaats van grote zedenverwildering, maar het was ook een mooi gelegen plaats. (…) Een keer hebben twintig van onze militairen (waarbij een paar hoge officieren) zich als beesten gedragen. Ze vergrepen zich aan een meisje van twaalf jaar en verkrachtten haar om de beurt! Toen de aalmoezenier hier lucht van kreeg, heeft hij ze allemaal bij elkaar geroepen en is hij als een furieuze leeuw tekeer gegaan. Daarna zijn er verschillende degradaties gevolgd.” (185)
In één geval werd er zelfs een veldpredikant betrapt, die zijn handen niet van een jong meisje af kon houden. De militair Bertus van Gils schreef hierover in de jaren 1980 het volgende:
“Toen wij op een dag van patrouille terugkwamen, snaaiden wij onze ‘dominee’ wel mooi in het mandiehok met het dochtertje van een baboe [=vrouwelijke bediende/wasvrouw]. Het kind zal een jaar of negen geweest zijn. De godverse kinderverkrachter!” (185)
Boobytrap lokt nabestaanden in val
Allerlei andere soorten (oorlogs)misdaden passeren in Soldaat in Indonesië de revue. Zinloze executies, terreur op de burgerbevolking, zuiveringen, illegaal gebruik van verwoestende dumdum-kogels (die in het lichaam grote schade aanrichten), of lijkschennis. Soms maakten de militairen een spelletje van het in de val lokken van onschuldige burgers. Een ooggetuige beschreef welk sadisme er op het Indisch strijdtoneel aan de oppervlakte kon komen:
“Hierna zagen wij, dat Iwan Fruithok en twee vrienden handgranaten tevoorschijn haalden, deze op scherp stelden en onder de lijken stopten. Hiermee maakten ze van lijken boobytraps. (…) ’s Avonds komen vrienden en familieleden om de doden te bergen, de dode wordt opgetild en boem, nog meer doden en gewonden.” (218)
Boek: Soldaat in Indonesië, 1945-1950 – Gert Oostindie