Het is dit jaar 75 jaar geleden dat Nederland werd bevrijd. Voor NSB’ers en anderen die in de oorlog de kant van de bezetter kozen, was 1945 het begin van een interneringsperiode. Speciaal voor de mannen onder hen werd net buiten Utrecht een kamp gebouwd. Over Kamp Rhijnauwen was tot nu toe zeer weinig bekend.
Direct na de bevrijding worden in de stad Utrecht, net als in het hele land, Nederlanders opgepakt die zich in de oorlog aan de zijde van de Duitsers schaarden. ‘Politiek verdachte personen’ heten ze officieel, in de volksmond zijn ze ’fout’. Deze aanhoudingen worden verricht door de Binnenlandse Strijdkrachten, maar ook door buurtbewoners. Soms worden de arrestanten in een optocht door de Utrechtse straten gevoerd, waarbij wordt gejoeld en gezongen.
Opgepakte collaborateurs komen de eerste dagen op zeven plekken in de stad vast te zitten: de gevangenissen aan het Wolvenplein en de Gansstraat, Fort de Bilt (net voorbij de Berenkuil), concertgebouw Tivoli aan de Kruisstraat, de Hojelkazerne op de hoek Croeselaan-Graadt van Roggenweg, Hotel Pomona (Domhotel) op de hoek Westerstraat-Catharijnesingel en Fort Blauwkapel in Maartensdijk. Als snel ontstaat het idee om een aparte ruimte voor vrouwen in te richten. Dat wordt ‘Kamp Plompetorengracht’, een wat grootse omschrijving voor de panden Plompetorengracht 8 en 8bis.
Bewarings- en Verblijfkamp
Op 30 mei 1945 maakt het Militair Gezag (MG) bekend dat van de 3000 mensen die in en rond Utrecht in aanmerking komen voor arrestatie, er nu 1500 zijn opgepakt. Aangezien de locaties met gevangenen nu al zo goed als vol zitten, besluit het MG om net buiten de stad, op een stuk land vlak voor Fort Rhijnauwen, een groot kamp te bouwen. Dit gebied hoort op dat moment bij gemeente De Bilt, maar de gemeente Utrecht is de eigenaar van het perceel. Deze zegt met onmiddellijke ingang het contract op met de pachter, boer Aart Floor, waarna de bouw kan beginnen.
In september 1945 staan op tweehonderd meter afstand van het fort, dat in de oorlog door de Duitsers gebruikt is als munitieopslagplaats en fusilladeplaats, de eerste houten barakken van Bewarings- en Verblijfkamp Rhijnauwen. De functie van ’verblijfskamp’, een plek waar mensen worden ondergebracht van wie de veiligheid of die van de Staat in het geding is, wordt echter nauwelijks benut. Voor de volledigheid: ‘bewaring’ betreft personen die in afwachting zijn van hun proces.
In september 1945 wordt in allerijl personeel aangenomen en nog dezelfde maand worden 842 mannen van Fort de Bilt overgebracht naar Kamp Rhijnauwen. Zij zijn de eerste bewoners. Kamp Rhijnauwen wordt een mannenkamp en Fort de Bilt is vanaf dat moment een vrouwenkamp. Er zijn geen afbeeldingen bekend van het kampleven. Uit de eerste periode van het kamp bestaat wel een tekening van enkele barakken, gemaakt door K. Braak. ‘NSB-kamp, bij ’t Vogelenbos, Rhijnauwen – Utrecht 28 Oct. 1945′, schrijft hij erbij. Het Vogelenbos, ook het Hoge Bos genoemd, ligt tussen het kamp en het oostelijk daarvan gelegen fort.
In mei 1946 laat de technische dienst van het Directoraat-Generaal voor Bijzondere Rechtspleging (DGBR) van het Ministerie van Justitie, dat sinds het begin van dat jaar verantwoordelijk is voor de kampen, een plattegrond maken. Daarop is te zien dat het kamp wordt omheind met prikkeldraad en dat er bewakingstorens staan op de vier hoeken van het achterste deel, waar de gevangenen zich bevinden. Er zijn in dat gedeelte 22 barakken, allen met nummers. In het voorste deel staan 13 gebouwen voor het personeel, die worden aangeduid met de letters A t/m M. Het aangelegde riool loost op rondom gelegen sloten, die in verbinding staan met de Kromme Rijn.
De enige bekende foto van het kamp is gemaakt vanuit de lucht. Daarop is te zien dat het achterste deel in vergelijking met de plattegrond een stuk kleiner is geworden. Vermoedelijk dateert de foto daarom van eind 1947, of zelfs uit 1948, wanneer het kamp niet meer in functie is.
Kampleven
Het aantal gedetineerden in Rhijnauwen neemt de eerste maanden flink toe. De DGBR houdt maandelijks cijfers bij. In juni 1946 bereikt Kamp Rhijnauwen zijn maximum van 1.447 politiek delinquenten. Daarna daalt dit aantal langzaam maar gestaag. In maart 1947 – het kamp heeft inmiddels ook de functie van interneringskamp gekregen, een plek waar veroordeelden vastzitten – zijn er 947 mannen (760 in bewaring en 187 geïnterneerden). Op 1 januari 1948, vlak voor de opheffing van het kamp, zijn er nog maar 366 (238 in bewaring en 128 geïnterneerden).
Het kamp herbergt een aantal bekende Utrechters, zoals de NSB-burgemeester Cornelis van Ravenswaay en zijn wethouders. Ook belanden er veel ‘foute’ politieagenten, zoals de Utrechtse hoofdcommissaris Willem Franssen en vijf leden van de beruchte ‘jodenploeg’ van kamer 14 van het hoofdbureau: Jan Smorenburg, Nico de Jong, Wim Arendsen, Kees van Tricht en Jan-Gijsbert van Cleef. Ook de WA-man Harm Lammers, die in Utrecht menig straatgevecht heeft uitgelokt, zit in Rhijnauwen in afwachting van zijn berechting.
Elke barak heeft een ‘barakhoofd’, die verantwoordelijk is voor reinheid en orde. De mannen worden doordeweeks tewerkgesteld. Dat gebeurt zowel binnen als buiten het kamp. Bijna iedere boer uit de omgeving krijgt gedetineerden toegewezen als knecht voor het greppelgraven of bomensnoeien. Er zijn ook grotere ‘werkobjecten’ bij Fort Rhijnauwen, bij metaalwarenfabriek Meijer & Greeve op landgoed Boeschoten in De Bilt en bij autobedrijf Jongerius aan het Merwedekanaal. ‘Gevangenen mogen niet lachen, zingen en fluiten tijdens het werk en nooit ongevraagd het personeel aanspreken’, luidt de richtlijn.
De etenswaren voor het kamp komen veelal van nabijgelegen boerderijen. Aardappelen en groenten komen van Van Oostrom en Floor levert eieren en melk. Bakker Do Schat is de brood-leverancier. De richtlijnen voor de voeding voor gedetineerden zijn strikt: ‘Bij normale arbeid heeft een gevangene recht op 1899 kilocalorieën aan voeding.’ Ter ontspanning zijn er bijeenkomsten, met lezingen, muziekuitvoeringen en theaterstukken.
De dagelijkse leiding ligt in handen van een kampcommandant. Hij wordt bijgestaan door een adjunct-commandant, die in het kamp overnacht. Op 1 januari 1947 zijn specifiek voor Rhijnauwen 280 mensen in functie. Dat zijn binnen- en buitenbewakers, koks, verplegers, chauffeurs, telefonisten, administrateurs, secretaresses, magazijnmeesters, werkmeesters, een opzichter, een schrijver, een kamparts, een aalmoezenier, een predikant en een sociaal verzorger.
Chaos
Uit krantenartikelen en archiefstukken komt het beeld naar voren van een zeer chaotisch kamp. Er zijn veel incidenten en ook organisatorisch is er met regelmaat rumoer. In januari 1946 beschuldigt adjunct-commandant Dirk Salverda, die net een tijd waarnemend commandant is geweest, zijn opvolger Nicolaas Wetter van fout gedrag in de oorlog. Wetter, die in deze periode bij de Utrechtse luchtbeschermingsdienst werkte, wordt daarop ontslagen. Daarna wordt Salverda door anderen onder vuur genomen; hij wordt er van beticht in zijn waarnemingsperiode gauw loonsverhogingen te hebben geregeld. Ook hij moet weg. Wetter, inmiddels vrijgepleit van de beschuldigingen, keert enkele maanden later terug, maar ruimt kort daarna toch weer het veld omdat sommigen vinden dat ‘de gedetineerden onder zijn leiding de baas zijn’.
Op 4 april 1946 schrijft inspecteur Snoeck Henkemans van het DGBR:
‘De chaos der laatste maanden blijkt onder andere uit de volgende feiten die mij werden meegedeeld.
1. Het aantal ontvluchtingen is zeer toegenomen.
2. De verhouding tusschen de verschillende hoofden van dienst is uitermate onaangenaam; met spreekt van een kamp met tien commandanten.
3. Ongeveer tien dagen geleden weigerden de gedetineerden het bewaringspersoneel in het kamp toe te laten en konden zij alleen met behulp van de gezagstroepen met stenguns weer hun eigen terrein betreden.’
In de tweeënhalf jaar dat het kamp heeft bestaan, zijn er maar liefst acht verschillende kampcommandanten, de tijdelijke waarnemers meegeteld. En ook onder het personeel is er een groot verloop. Het archief van Kamp Rhijnauwen kent 606 personeelsdossiers.
Veel bewakers hebben nauwelijks ervaring met de bewaking en begeleiding van gevangenen. Zonder noemenswaardige opleiding krijgen velen een wapen in handen gedrukt. Dat levert kritiek op van inspecteurs van het DGBR:
‘Het is langen tijd zoo geweest dat de begeleidende bewakingsmanschappen op zeer kwistige wijze tijdens de bewaking van de werkobjecten met hun vuurwapen omgingen. Het schieten op vogels en visschen werd door hen als de meest gewone zaak aangemerkt. In verband met een en ander gelooven wij dat het speciaal voor dit kamp aanbeveling verdient om zoo veel mogelijk personeel van buiten Utrecht aan te trekken, omdat de meeste bewakers de gedetineerden van kinds af aan kennen, waardoor spoedig een familiare omgang met hen ontstaat.’
Er zijn vaak incidenten en regelmatig ontsnappingen. Deze komen in het eerste naoorlogse jaar echter nauwelijks naar buiten. De krantenredacties, waarin veel verzetsmensen een plek hebben gekregen, zijn niet geïnteresseerd in wat er in de kampen gebeurt. De samenleving is, kortweg gezegd, op dat moment met andere dingen bezig.
Incidenten
April 1946 – Vlak voor de uitvoering van de doodstraf van Anton Mussert, op 7 mei, laat de kampcommandant enkele gedetineerden een bezoek brengen aan de NSB-leider in de Scheveningse gevangenis. Hij krijgt daarvoor een reprimande van de directeur-generaal.
Mei 1946 – Een rapport van een Tweede Kamercommissie die misstanden in de kampen onderzoekt, maakt melding van een nachtelijke strafexpeditie in Kamp Rhijnauwen die als collectieve straf is opgelegd. De overtreding was het opstoken van een houten krib. Als gevolg van deze straf is een gedetineerde overleden. Het zou echter ‘om een hartpatiënt gaan’. Verder laat volgens het verslag de capaciteit van de medische voorzieningen in Rhijnauwen ’te wensen over’.
Juni 1946 – Tijdens het begeleiden van gedetineerden op een werkobject wordt een bewaker door een collega per ongeluk in zijn been geschoten. Een stengun zou ‘ontijdig zijn afgegaan’. De schutter krijgt geen straf.
Juli 1946 – Het negenjarige jongetje Peter Goes uit Bunnik wordt per ongeluk doodgeschoten als bewakers een vluchtende gedetineerde proberen te raken. Gedetineerden zijn achter de Bunnikse kerk grond aan het egaliseren voor de aanleg van een voetbalveld. De vluchter wordt alsnog gepakt. De twee bewakers worden enkele dagen later ontslagen.
December 1946 – In een inspectierapport staat een getuigenis van een vrouw die haar man in het kamp heeft bezocht. Bij het verlaten van het kamp wordt ze door een buitenbewaker aangehouden. ‘Het is niet zozeer om de controle, maar het is meer om weer een adresje te hebben’, zegt hij. De rapporteur schrijft: ‘Uit velerlei geruchten in de stad Utrecht blijkt dat op deze wijze meer ongewenste relaties gemaakt worden tussen leden van de binnen- en buitenbewaking en vrouwen van gedetineerden.’
Februari 1947 – SS’er Leeuwis, die in juli 1946 uit het kamp is gevlucht, wordt ‘na een wilde achtervolging’ opgepakt in een woning in de Nachtegaalstraat.
Maart 1947 – De gemeente Utrecht maakt bekend dat het nabijgelegen buitenzwembad Kromme Rijn dit seizoen dicht blijft vanwege verontreiniging ‘door het vuile waswater, het vuil uit de latrines en meer onreinheden van het kampterrein’. Direct gaan er stemmen op om het kamp zo snel mogelijk te sluiten. De lage waterstand in de Kromme Rijn werkt echter in het voordeel van het zwembad. Op 2 juni, een maand na de oorspronkelijke datum, gaat het bad alsnog open. Het rijk vergoedt de gemeente bijna 3000 gulden voor de gederfde inkomsten.
Maart 1947 – SS’er Pagie ontsnapt uit het kamp. Twee weken later wordt hij in zijn woning in de Van Lodensteinstraat in Zuilen weer opgepakt.
Mei 1947 – De hoofdverpleger wordt op de ziekenafdeling ‘vrijwel geheel ontkleed’ aangetroffen ‘in de onmiddellijke nabijheid’ van een gedetineerde verpleger. Besloten wordt dat ‘een grondig onderzoek in dergelijke zaken meer deining veroorzaakt dan voor de rust in het kamp noodzakelijk is’.
Juni 1947 – Rumoer in de krantenkolommen als kampcommandant Beuker bemiddeld blijkt te hebben bij klussen voor de gedetineerde Charles Quéré. Deze architect, tijdens de bezettingsjaren NSB-wethouder in Utrecht, heeft een tekentafel in het kamp. Hij is ook degene die een jaar eerder de plattegrond heeft gemaakt. Als in juni 1947 blijkt dat Quéré een tiende van zijn honorarium mag houden, reppen zijn collega’s in de stad van broodroof. Een maand later komt aan deze situatie een eind als Quéré wordt veroordeeld tot zeven jaar detentie en naar een gevangenis gaat.
Juni 1947 – Firma Jan Jongerius blijkt tegen de officiële regels in het kamp te voorzien van brood, melk en sigaretten. Dat doen zij om de 300 gedetineerden positief te stemmen die dagelijks bij de autofabrikant werken. Het bedrijf heeft een grote order van het leger gekregen en een extra stimulans voor de werkers kan geen kwaad, redeneert men. Tegen 25 medewerkers van Jongerius wordt proces-verbaal opgemaakt. Ze blijken de producten op de zwarte markt te kopen.
Juli 1947 – WA-man Harm Lammers wordt op zijn tewerkstellingsobject in Elst doodgeschoten. Een andere gedetineerde raakt gewond. Over het verhaal erachter bestaan twee versies. Volgens de ene probeerde hij te vluchten, volgens de andere kregen gedetineerden ruzie en vuurde een bewaker ‘een waarschuwingsschot dat ketste’.
Oktober 1947 – Na het feestelijke afscheid in barak 3 van het barakhoofd, de Duitse gedetineerde Daub, circuleren geruchten. De 110 bewoners van de barak zouden onder andere alcohol hebben gedronken. De inspectie concludeert echter: ‘Dit verhaal is in hoofdzaak terug te brengen tot een teveel aan fantasie en een tekort aan waarheidsliefde’.
November 1947 – Sicherheitsdienst-chef Helmut Pröbsting weet te ontsnappen. De Duitser, die in de oorlog kantoor hield op Maliebaan 39, is vanwege een verhoor door de Utrechtse Politieke Recherche tijdelijk naar Kamp Rhijnauwen verplaatst. Daar knijpt hij er tussenuit. Pas anderhalf jaar later wordt hij in een Amsterdamse woning opgepakt.
Barakken
Al in het najaar van 1947 — het einde van het kamp lijkt aanstaande — benadert de gemeente Utrecht het Rijk met het verzoek of zij barakken mag kopen als deze vrijkomen. De gemeente kan ze voor verschillende doeleinden goed gebruiken, schrijft KVP-wethouder H.A. Bekker. Pas een half jaar nadat op 15 januari 1948 de laatste politieke delinquenten zijn overgebracht naar andere plekken en het kamp officieel wordt opgeheven, zegt de barakkencommissie van DGBR toe dat de gemeente Utrecht er vijf mag kopen. Voor de barakken met nummers K, 8, 9, 10 en 11 vraagt zij 25.000 gulden, mits ze voor 1 oktober van het terrein zijn afgevoerd. Een laat verzoek om dit aantal te verhogen naar zeven wordt niet gehonoreerd, omdat ze dan allemaal al vergeven zijn.
Drie barakken worden in Utrecht ingezet als noodschool, één als noodgarage voor de politie achter hoofdbureau Paardenveld en één als tijdelijke politieschool op het terrein van de groenten- en vruchtenveiling achter de Croeselaan. In deze laatste, 56 meter lang en 16 meter breed, komen leslokalen en een gymnastiekzaal. Na het vertrek van de politieschool in 1960 wordt de ruimte onder andere gebruikt als noodgebouw door de ULO aan de Vondellaan. Na een jaar leegstand wordt de voormalige Rhijnauwen-barak in 1978 definitief afgebroken.
~ Jim Terlingen
Journalist en historicus – www.jimterlingen.nl
Dit artikel verscheen eerder in Tijdschrift Oud-Utrecht april 2020
Ook interessant: NSB – Geschiedenis (1931-1945)
…of: De executie van Anton Mussert (7 mei 1946)
Overzicht van Boeken over de NSB