Onno Ruding is van alles geweest: ambtenaar, bankier, IMF-medewerker, werkgeversvoorzitter en grossier in nevenfuncties en commissariaten. Maar hij zal vooral in de herinnering blijven voortleven als minister van Financiën in de kabinetten-Lubbers I en II. Hij vervulde dat ambt in totaal slechts zeven jaar, van 1982 tot 1989. Niettemin neemt deze periode in zijn memoires bijna de helft van het aantal pagina’s in beslag. En dat zijn er veel, want het boek, ‘Balans’, telt er ruim zeshonderd, nawoord, notenapparaat en namenregister nog buiten beschouwing gelaten. ‘Het ging om meer dan geld alleen’, luidt de ondertitel, maar gelet op bovenstaande opsomming mag dat wel met een korreltje zout genomen worden.
Ruding werd in 1939 geboren in Breda in een gelovig katholiek gezin. Zijn ouders behoorden tot de betere kringen, net als zijn van boven de grote rivieren afkomstige grootouders. Zijn vader werkte als chirurg, zijn moeder had rechten gestudeerd en was bevriend met KVP-politica Marga Klompé, ooit de eerste vrouwelijke minister. Onno was enig kind, wat zorgde voor een wat saaie sfeer thuis, noteert hij. Niettemin noemt hij zijn jeugd ‘prettig’.
Sinterklaas
Na het gymnasium ging Ruding economie studeren in Rotterdam. Hij haalde ook nog een kandidaats econometrie. Tot zijn studiegenoten behoorden latere politieke kopstukken als Ruud Lubbers, Jan Pronk en Neelie Kroes. Ruding was zeer actief in het studentenleven. Hij bracht het tot rector van het corps. Ook speelde hij in Rotterdam diverse jaren voor Sinterklaas, hetgeen tot grappig bedoelde toespelingen in De Telegraaf leidde toen hij eenmaal minister was.
Na zijn studie werd Ruding ambtenaar bij het ministerie van Financiën, wat hij vijf jaar bleef. Intussen promoveerde hij ook nog. Al in 1966 trad hij op als lijstduwer bij de gemeenteraadsverkiezingen voor de KVP, de partij die later zou opgaan in het CDA. Na zijn werkzaamheden bij Financiën ging Ruding aan de slag bij de AMRO, destijds nog een zelfstandige bank. Vervolgens verkaste hij naar de Verenigde Staten om een hoge post bij het IMF te vervullen. In 1979 keerde hij weer naar Nederland terug. Hij werd lid van de raad van bestuur van de AMRO.
Met zo’n bliksemcarrière hoeft het geen verbazing te wekken dat hij werd gepolst voor het ministerschap van Financiën. De eerste keer gebeurde dat in 1980, toen zijn partijgenoot Frans Andriessen aftrad. Andriessen nam ontslag uit het eerste kabinet-Van Agt omdat dat naar zijn smaak te weinig wilde bezuinigen. Ruding zat op dezelfde lijn, want hij aanvaardde het aanbod om hem op te volgen niet.
Inkomensdaling
In oktober 1982 ging hij alsnog in op de uitnodiging van Ruud Lubbers om minister te worden in diens eerste kabinet. Een inkomensdaling van naar zijn zeggen maar liefst tachtig procent nam hij daarbij voor lief. Lubbers I staat bekend als het no-nonsense kabinet dat eindelijk het mes durfde te zetten in de almaar groeiende overheidsuitgaven, en dat zo zorgde voor een wederopleving van de economie. Ruding geldt, misschien nog wel meer dan de premier, als de verpersoonlijking van dat bezuinigingsbeleid. Hij had de reputatie recht in de leer en onbuigzaam te zijn. In zijn memoires klaagt hij herhaaldelijk dat Lubbers hem te weinig steunde in zijn pogingen de tering naar de nering te zetten. Ook laat hij weten dat hij bij voorbesprekingen vaak expres te hoog inzette om zo toch tot het door hem gewenste bezuinigingsbedrag te komen.
Het bekendst zal Ruding naar verwachting blijven door uitspraken die hij op 28 oktober 1984 deed in een interview in Het Vrije Volk, een niet meer bestaand sociaaldemocratisch dagblad. Hij verweet werklozen daarin…
‘…niet snel bereid te zijn elders een baan te accepteren. Als ze moeten verhuizen haken de meeste mensen af. Men blijft liever dicht bij Tante Truus wonen.’
Nederland was te klein na deze prikkelende uitlating. PvdA-leider Joop den Uyl diende in de Tweede Kamer een verkapte motie van wantrouwen tegen Ruding in, die natuurlijk werd verworpen. Maar ook Lubbers vond dat zijn minister van Financiën te ver was gegaan. ‘Daar krijg je een hoop gedonder mee. (…) hier schaats je in een wak.’
Zelf was Ruding, zo valt uit ‘Balans’ op te maken, nogal ingenomen met zijn provocatie (die overigens vandaag de dag vermoedelijk weinig ophef meer zou veroorzaken). Met enige trots meldt hij dat hij ‘vele honderden en waarschijnlijk ongeveer duizend brieven’ ontving, voor een belangrijk deel van mensen die het met hem eens waren. Er zaten natuurlijk ook wel negatieve reacties bij, maar die kwamen veelal van de ‘linkerkant’, dus die vormden geen politieke bedreiging.
Eichmann
Dat Ruding in progressieve kring een bijzonder slechte naam had opgebouwd blijkt uit de kwalificatie ‘de Eichmann van onze tijd’ in een column van Piet Grijs. Het was een typering die in deze tijd niemand nog voor zijn rekening zou willen nemen. Maar ook in 1985 ontstond er grote commotie toen een jury Hugo Brandt Corstius (de eigenlijke naam van Piet Grijs) de P.C. Hooftprijs voor letterkunde wilde toekennen. Het spreekt vanzelf dat Ruding dit geen goed idee vond. Cultuurminister Elco Brinkman dacht er hetzelfde over. Hij zorgde ervoor dat de toekenning van de prijs niet doorging.
Ruding bleef minister tot de val van Lubbers II in 1989. Daarna verdween hij uit de politiek. In ‘Balans’ ontkent hij met klem dat zijn vertrek te maken had met de politieke switch die Lubbers toen maakte: hij verruilde de VVD als coalitiepartner voor de PvdA. Wel benadrukt Ruding dat de kabinetscrisis niet alleen te maken had met het verzet van de VVD-fractie tegen het afschaffen van het reiskostenforfait. Ook de onwil van CDA-minister van Onderwijs Wim Deetman om nog meer bezuinigingen te accepteren speelde een voorname rol.
Na zijn afscheid van de politiek verrichtte Ruding nog enkele jaren losse klussen en was hij enige tijd voorzitter van de christelijke werkgeversorganisatie NCW. In 1992 vertrok hij opnieuw naar de VS om topman te worden bij de Citibank. Later was hij in die functie actief vanuit Brussel. In 2003 ging hij met pensioen. In 2004 werden er nog pogingen in het werk gesteld om hem tot eurocommissaris benoemd te krijgen. Die baan ging echter aan het CDA voorbij.
Amusant
Ruding schrijft hier en daar best onderhoudend. Aardig om te lezen zijn bijvoorbeeld zijn herinneringen aan de grootheidswaanzin van de Roemeense dictator Ceaușescu. Ruding sprak hem in de jaren zeventig enige malen als IMF-functionaris. Ook zijn ontmoeting met de toenmalige vastgoedondernemer Donald Trump is amusant. Trump zat diep in de schulden en de Citibank redde hem uit de problemen.
‘Wat zou er veel later in de Amerikaanse politiek zijn gebeurd als Citibank toen een andere beslissing had genomen?’
In verreweg het grootste deel van ‘Balans’ toont Ruding zich echter geen boeiend verteller, eerder een nogal gelijkhebberige cijferfetisjist. Veel hoofdstukken in het boek doen denken aan Kamerbrieven: feitelijk, zeer gedetailleerd en wurgend saai. Het zou mij verbazen als deze memoires een breed publiek weten aan te spreken.
Boek: Balans: Het ging om meer dan geld alleen