De aandacht voor religie in de internationale historiografie over de Eerste Wereldoorlog, allereerst in de oorlogvoerende landen, past in een omslag die vanaf de tweede helft van de jaren 1970 in fases zijn beslag kreeg. In de militaire geschiedschrijving begon er toen, eerst via Franse en Britse historici, aandacht te ontstaan voor 'culture de guerre' of 'war culture'.
In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden liepen genoeg bijzondere mensen rond. Een van de meer kleurrijke figuren onder hen was de in Fez (Marokko) geboren globetrotter Samuel Pallache (ca.1550-1616). Hij was diplomaat van de Marokkaanse sultan in de Republiek, koopman, spion en kaper.
Op 6 mei 2014 promoveerde historicus Ab Flipse aan de Vrije Universiteit in Amsterdam op het proefschrift Christelijke wetenschap. Nederlandse rooms-katholieken en gereformeerden over de natuurwetenschap, 1880-1940. Flipses dissertatie, die als handelseditie is verschenen bij Uitgeverij Verloren in Hilversum, is goed geschreven en levert een mooie bijdrage aan de wetenschapsgeschiedenis.
Ook strikt kerkelijke organisaties voor maatschappelijk werk probeerden hun christelijke visie te camoufleren. De diaconie had concrete materiële hulp ingewisseld voor immateriële taken en leende zich regelmatig voor tegendraadse boodschappen over vrede, opkomen voor armen en uitbannen van onrecht.
Volgens de Griekse mythologie woonden op de berg Olympus 12 goden, onder wie de oppergod Zeus, de liefdesgodin Aphrodite en de oorlogsgod Ares. Deze goden waren antropomorf, wat inhoudt dat ze op mensen leken in hun gedragingen en tekortkomingen.
De religieuze dadendrang van de huidige extremistische moslim is vrij goed vergelijkbaar met de houding van de gemiddelde Europese of Amerikaanse christen in de jaren 1914-1918.
Willem Ouweneel concentreert zich, vanuit een expliciet christelijk standpunt, voornamelijk op Joodse rabbi's, christelijke filosofen, theologen en andere geleerden. Liefst honderd centrale personen uit christendom en Jodendom passeren de revue.
Veel wetenschappers in vooral de zeventiende tot en met negentiende eeuw waren zelf religieus. Hun onderzoeksresultaten brachten hen vaak in gewetensnood.
Middeleeuwse pausen muntten uit in overspel, simonie, Jodenhaat en, niet in het minst, het vernietigen van cultureel erfgoed, waaronder verscheidene islamitische, antieke en inheemse bibliotheken.
‘Van de katharen is veel bekend’, zo opent Karel Wellinghoff zijn boek De roep van de katharen, ‘maar toch blijven zij, ondanks de hoeveelheid aan historische en speculatieve informatie, in nevelen gehuld.’ (9) Aan de hand van vijf katharenlevens brengt Wellinghoff feit en fictie rond deze religieuze sekte in kaart. De auteur gaat daarbij in op de geschiedenis, de missie
De bouw van de toren, waarvan de eerste steen in 1321 werd gelegd, was een statement van het Domkapittel richting het machtige graafschap Holland en de andere katholieke kapittels.