De gemiddelde mens houdt niet van parasieten. En terecht: parasieten zijn dieren of planten die in andere organismes leven en daaruit hun voedsel trekken. Ordinaire mee-eters dus, parashit waar je goed ziek van kunt worden. Parasitair gedrag komt helaas ook onder mensen voor. Bietsers en profiteurs teren als parasieten op het voedsel of de bezittingen van hun mede-creaturen.
De term parasiet is afkomstig van het Griekse parasitos, wat letterlijk betekent: “Hij die eet aan de tafel van een ander.” Op zich is deze betekenis niet negatief geladen. In de Griekse dorpen en steden tot de vijfde eeuw voor Christus stonden parasieten ook zeker niet laag, maar juist hoog aangeschreven.
Mee-eters
Aanvankelijk waren parasieten personen met een geestelijke functie. Ze ondersteunden de priesters in de tempel, met name in Athene en het omliggende gebied Attika. Deze parasieten werden in de Attische dorpen gekozen uit de meest vooraanstaande families. De Griekse literatuur noemt een Atheens college van twaalf parasieten, die een rol speelden bij de tempelverering van Apollo, Pallas, Heracles en Athena. Ze hielpen priesters en bezoekers bij het offeren, waarbij de beloning bestond uit een derde deel van het geofferde. Het voedsel en vlees dat ze op deze manier verkregen, aten ze dus mee ‘aan de tafel’ van de offeraars.
Parasieten komen in de vroege Griekse bronnen ook voor in relatie tot magistraten en (buitenlandse) ambassadeurs. Ze assisteerden een hoogwaardigheidsbekleder en mochten dan, als mee-eters, deelnemen aan de grote publieke maaltijden voor politici.
Grappenmakers
Omstreeks 450 voor Christus verschoof, om onbekende redenen, de betekenis van het Griekse parasitos van mee-eter naar grappenmaker. Ook raakte ‘vleier’ (kolax) als synoniem in gebruik. Blijkbaar hadden de parasieten de tempel als eetplek verruild voor de huiskamers en eetgelegenheden van de Atheense elite. De parasiet mocht aanschuiven bij de elite, maar moest dan wel goede grappen vertellen. Als de parasiet dit niet snel genoeg deed, of zijn eerste grap was een slechte, dan werd hij er bij de deur meteen weer uit geduveld.
De tactiek van dit nieuwe type parasiet is mooi omschreven in Vleiers, een komedie van Eupolis uit 421 v.Chr. In deze komedie – fragment 172 – vertelt een parasiet over zijn werkwijze:
“Ik ga naar de markt. Als ik daar een rijke sul zie, klamp ik hem meteen aan. En als de rijke dwaas iets zegt, prijs ik hem op luide toon en sta stom van verbazing, terwijl ik net doe alsof ik zijn woorden prachtig vind. Dan gaan we uit eten, de een hierheen en de ander daarheen – allen om niet zelf onze gerstecake te hoeven verkrijgen. Daar moet de vleier meteen met zijn humoristische kout beginnen of al bij de deur eruit geduveld worden.”
Gaarkeuken
De moraal van dit verhaal zou kunnen zijn dat parasieten best leuke wezens zijn. En dat ze van harte welkom zijn aan tafel, als ze maar goede grappen vertellen. Maar zo niet, dan duvelen we ze er meteen bij de deur weer uit en gaan ze maar naar de voedselbank, gaarkeuken of het Leger des Heils.
-Jan Bremmer, ‘Grappen, grapjassen en grappenboeken in het oude Griekenland’ in: idem en Herman Roodenburg (red.), Homo ridens. Humor van de Oudheid tot heden (Amsterdam: Boom, 1999) 24-42, aldaar 27.
-John Wilkins e.a. (eds.), Food in Antiquity (Exeter: University of Exeter Press, 1995).