Radencommunisme was een richting binnen het marxisme waarin arbeidersraden beschouwd werden als de belangrijkste politieke en economische organen. Dit in tegenstelling tot de partijen die zich aansloten bij de Komintern, die deelname aan parlementsverkiezingen nastreefde.
De stroming ontstond direct na de Eerste Wereldoorlog en was mede geïnspireerd op de ervaringen van arbeiders- en soldatenraden, die in de jaren hiervoor kortstondig hadden gefunctioneerd in onder meer Rusland, Duitsland, Hongarije en Italië.
De radencommunisten waren het niet eens met de leninistische opvatting dat een kleine partij van leiders nodig was om de revolutie te leiden en de macht te behouden. Na de proletarische revolutie, de omwenteling waarin arbeiders de bestaande kapitalistische orde omver wierpen, moesten arbeiders zichzelf besturen via raden om te voorkomen dat een nieuwe groep de macht zou grijpen en hen opnieuw zou uitbuiten.
Kinderziekte
De radencommunisten ontpopten zich zo tot felle tegenstanders van het bolsjewisme, de stroming binnen het communisme die juist pleitte voor een centrale partijleiding en sterke staatscontrole. Lenin moest niets van de radencommunisten hebben. In een brochure betitelde hij de “linkse stroming” als een “kinderziekte van het communisme”. Hij formuleerde zijn standpunt kraakhelder:
De dictatuur van de (proletarische) klasse onder leiding van de partij wordt uitgeoefend.
Bekende Nederlandse theoretici van het radencommunisme waren Herman Gorter en Anton Pannekoek. Het radencommunisme had met name veel aanhangers in Duitsland.
Bronnen â–¼
-Kleine WP, p.4339-4340