Een stadhouder was een van de belangrijkste politieke personen in de Republiek der Verenigde Nederlanden (1588-1795). Hij was aanvankelijk de plaatsvervanger van een landsheer. Later kreeg de stadhouder ook veel militaire macht.
Stadhouders van de 14e tot 16e eeuw
In de Bourgondische Tijd (1384-1482) en de Habsburgs-Spaanse Tijd (1482-1581) bestonden er al stadhouders. Deze personen traden op als plaatsvervanger van de landsheer, hadden zitting in de Raad van State en bleven in de loop der tijd steeds permanenter op hun positie omdat de gebieden van de landsheer steeds groter werden.
De vroegste vermelding van de functie ‘stadhouder’ dateert uit een akte van augustus 1443. Daarin treed een heer, met of zonder zijn leenmannen, op als ‘stadhouder’. Deze stadhouders hadden het recht en de verplichting om leenmannen bij elkaar te roepen. Hij opende dan rechtszittingen en zette de geschilpunten uiteen.
Een van de eerste stadhouders was Jan III van Lannoy (1410-1493). Hij werd in mei 1448 door Filips de Goede (1396-1467) tot stadhouder benoemd over de graafschappen Holland, Zeeland en Friesland. Aanvankelijk bestond er geen duidelijke taakomschrijving van de functie, maar dat veranderde onder keizer Karel V (1500-1558) en landvoogdes Maria van Hongarije (1505-1558) die een strak omschreven takenpakket voor stadhouders opstelden. Het uitgangspunt hiervan was het inperken van de bevoegdheden van stadhouders.
De stadhouder in de Republiek in de Gouden Eeuw en 18e eeuw
Met het Plakkaat van Verlatinghe – de ‘geboorteakte van Nederland’ – uit 1581, zwoeren de Nederlanden de landsheer af. De functie van stadhouder verviel op dat moment feitelijk ook. Maar toch bleef de functie bestaan. Men wilde namelijk machtige personen als Willem van Oranje niet teveel macht geven – de provincies wilden immers particuliere inspraak in de politiek, een van de motieven voor de Tachtigjarige Oorlog -, maar tegelijk verdiende Oranje wel een titel. Hij was al stadhouder geweest vanaf 1559 (voor de koning), maar in 1572 benoemden de Staten van Holland hem opnieuw tot hun stadhouder. Die functie hield vooral een ambtenaarsfunctie in.
De ‘nieuwe’ stadhouders – met Willem van Oranje als eerste ‘Nederlandse’ stadhouder van de gewesten Holland en Zeeland – waren officieel ambtenaar, terwijl de daadwerkelijke uitvoerende en wetgevende macht bij de afzonderlijke provincies (Staten) lag. Daarnaast hadden stadhouders in de provincie en vaak ook op landelijk niveau hoge militaire bevoegdheden. Zo voerden de stadhouders Willem van Oranje, prins Maurits en Frederik Hendrik het bevel over de troepen van de Republiek.
Stadhouderloze Tijdperken en einde stadhouderschap
Er zijn ook zogeheten Stadhouderloze Tijdperken geweest. Het Eerste Stadhouderloze Tijdperk liep van 1650-1672. Tijdens het Rampjaar 1672 kregen de prinsgezinden weer de overhand. Na het overlijden van de kinderloos gebleven stadhouder Willem III van Oranje-Nassau, volgde het Tweede Stadhouderloze Tijdperk (1702-1747).
Toen Frankrijk in 1795 de Republiek binnenviel en daar de Bataafse Republiek creëerde, liep het tijdperk van de stadhouders ten einde.
Bronnen ▼
Boeken
-Mario Damen, De staat van dienst: de gewestelijke ambtenaren van Holland en Zeeland in de Bourgondische periode, 1425-1482 (Hilversum, 2000) pagina 577-578.
-Willem A. van Ham, Macht en gezag in het markiezaat. Een politiek-institutionele studie over stad en land van Bergen op Zoom, 1477-1583 (Hilversum, 2000) pagina 139-140 –> over de taken en het salaris van stadhouders.
Internet
-http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/stadhouder
-https://www.geheugenvandrenthe.nl/stadhouder
-https://encyclopedievanzeeland.nl/Stadhouder
-https://nl.wikipedia.org/wiki/Stadhouder