Zoals we van Johannes gewend zijn, begint hij zijn brief, die deze keer aan de pastoor van Wanroij gericht is, met een opsomming van prachtige kerken en missen die hij heeft bijgewoond.
Begin negentiende eeuw moesten vele Hollandse jongemannen het ontzien. Zij werden zonder pardon ingelijfd bij het grote Napoleontische leger, dat in 1812 bestond uit ruim 600.000 man.