Twee eeuwen onderwijsvrijheid

“Van wie is het kind?”
4 minuten leestijd
Twee eeuwen onderwijsvrijheid (cc - Pixabay)
Twee eeuwen onderwijsvrijheid (cc - Pixabay)

In 1917 bracht de Pacificatie een einde aan de sterk ideologisch geladen schoolstrijd in Nederland. Het bijzonder onderwijs kreeg dezelfde financiële ondersteuning als het openbaar onderwijs. Naar aanleiding van deze confessionele emancipatie schreef historicus John Exalto, universitair docent historische pedagogiek aan de Vrije Universiteit, het boek Van wie is het kind. Twee eeuwen onderwijsvrijheid in Nederland (Uitgeverij Balans, 2017). Exalto stelt de ontwikkeling van de Nederlandse onderwijsvrijheid van 1806 tot heden centraal, met speciale aandacht voor de onderwijspacificatie van 1917.

Historiografie

Terwijl Europa in lichterlaaie stond, in 1917 woedde de Eerste Wereldoorlog en begon de Russische Revolutie, vond op 16 mei 1917 de onderwijspacificatie plaats in ons land. In de historiografie bestaat een tweeledige beoordeling van deze onderwijspacificatie, aldus John Exalto in het begin van het boek: een confessionele interpretatie en een liberale variant. De confessionelen – protestanten en katholieken – zagen de Pacificatie van 1917 als een overwinning voor het bijzonder onderwijs en verdedigden deze daarna, met dank aan God, tegen heug en meug, ook in de politiek. De liberale visie ziet in de onderwijspacificatie een begon van een nieuw soort politiek in Nederland, zoals onder meer historicus Piet de Rooy betoogd heeft. Zij beschouwden de Pacificatie als een vrucht van de veelvormige Nederlandse samenleving en legde de basis voor een pluriforme democratie, een ‘pacificatiedemocratie’ met als uitgangspunten overleg en tolerantie, ofwel ‘eenheid in verscheidenheid’.

Inhoud van het boek

De centrale vraag, zo schrijft Exalto, die in de twee eeuwen durende discussies over onderwijsvrijheid telkens terugkwam, was : ‘Van wie is het (school)kind?’:

…van de staat, van de samenleving (verenigingen, stichtingen, kerken), van de ouders, van de onderwijzer? (17,18)

Het is deze discussievraag, over de relatie tussen staat en school, die centraal staat in Exalto’s boek. Het accent ligt in de analyse op het protestantse onderwijs, niet op het katholieke of neutrale onderwijs. Naast enkele hoofdthema’s gebruikt de auteur enkele lokale casussen voor zijn betoog. Exalto heeft niet alleen veel secundaire literatuur bestudeerd, maar ook breed archiefonderzoek uitgevoerd en veelvuldig de Verslagen van de Handelingen van de Tweede Kamer geraadpleegd. Mediaonderzoek complementeert deze grondige aanpak: ook rijke digitale archieven als Delpher en Digibron leverden veel informatie op.

Johan Rudolph Thorbecke
Johan Rudolph Thorbecke, geestelijk vader van de hbs
Van wie is het kind? is thematisch-chronologisch opgezet. In hoofdstuk 1, ‘Schoolgeuzen ten strijde’, staat de periode 1806-1889 centraal, van de eerste nationale schoolwet (1806) tot de eerste subsidie die het bijzonder onderwijs kreeg (1889), met als middenstuk de onderwijsvrijheid die Thorbecke met zijn liberale grondwet (1848) garandeerde. Hoofdstuk 2 behandelt de totstandkoming van de schoolvrede van 1917, met speciale aandacht voor het toen gemunte begrip ‘vrijheid van richting’. Het derde hoofdstuk, ‘de kersteniaanse richting’, zoomt in op de materie via een casestudy over bijzonder onderwijs in Den Haag in de jaren 1930. En het laatste, afsluitende hoofdstuk, ‘Offerfeest der beginselen’, schetst de ontwikkelingen qua onderwijsvrijheid vanaf de Tweede Wereldoorlog.

De opvattingen van de belangrijkste neutrale, liberale en protestantse voormannen komen lopende het boek ruim aan de orde. Onder wie de standpunten van Guillaume Groen van Prinsterer, Abraham Kuyper (oprichter van de ARP, 1879), J.J.L. van der Brugghen, Kappeyne van de Coppello, Lohman, Cort van der Linden en G.H. Kersten (oprichter van de SGP, 1918).

De onderwijswet van 1857 (Van der Brugghen)

Diverse interessante ijkpunten op de weg naar meer onderwijsvrijheid passeren in Van wie is het kind? de revue. Zoals de Onderwijswet van 1857, een initiatief van antirevolutionaire advocaat J.J.L. van Brugghen. Deze wet op het lager onderwijs bepaalde het volgende:

“De openbare school bleef bestaan en daarnaast wilde Van der Brugghen ouders die ontevreden waren de ruimte bieden om subsidie aan te vragen voor een bijzondere school – maar die suggestie werd in de Kamer weggestemd. Van der Brugghen is door de Nijmeegse socioloog Jan Thurlings een anti-institutionele christen genoemd, en dat is een juiste typering.” (55,56)

Guillaume Groen van Prinsterer
Guillaume Groen van Prinsterer
De Onderwijswet van 1857 maakte overigens een einde aan de status aparte van het joodse openbare onderwijs. Joods onderwijs kreeg geen subsidies meer en joodse kinderen moesten vanaf 1861, toen de wet in werking trad, de reguliere openbare scholen bezoeken.

De antirevolutionaire staatsman Groen van Prinsterer voelde zich door de Onderwijswet van 1857 verraden, omdat zijn droom van een protestantse school in duigen lag. Daarom richtte hij in 1860 de Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs op. Later, in 1872, kwam in de antirevolutionaire hoek – opgericht door de Rotterdamse verzekeringsagent Joost Voorhoeve – het Antischoolwetverband tot stand. Deze organisatie was…

“…een one-issue-organisatie die tot doel had de wet te wijzigen in die zin dat het vrije onderwijs regel, het staatsonderwijs aanvulling is.” (61)

Het Antischoolwetverband creëerde tientallen regionale en plaatselijke afdelingen, die later de institutionele basis zouden worden van de in 1879 opgerichte Antirevolutionaire Partij (ARP).

Enkele slotbeschouwingen en conclusies

Tot slot, om een volledige indruk van dit mooie boek te geven, enkele slotbeschouwingen en conclusies die in het boek naar voren komen. In het besluit schrijft Exalto onder meer het volgende.

Over de noodzaak om de onderwijsstrijd wetenschappelijk verder uit te diepen:

“Er ligt hier een historisch, onderwijskundig, pedagogisch en maatschappelijk relevant veld op nadere exploratie te wachten. In dit boek hebben we daartoe een aanzet gegeven, daarbij onder meer aansluitend bij gezaghebbende stemmen uit de recente historiografie, zoals die van Ido de Haan, Sjoerd Karsten en Piet de Rooy, alsmede die van de onderwijsjuristen Dick Mentink en Ben Vermeulen. De afstand tot de twintigste eeuw is inmiddels van dien aard, dat niet alleen sociologen en juristen, maar ook historici zich met behulp van hun eigen metier over deze thematiek zouden moeten buigen.” (224)

Van wie is het kind - Twee eeuwen onderwijsvrijheid in Nederland
Van wie is het kind – Twee eeuwen onderwijsvrijheid in Nederland
Over de centrale positie van het instituut boven het kind:

“In de strijd om de school stond het instituut in het centrum van de belangstelling: het kind verdween in de schaduw van het instituut.” (225)

Een paradoxale, maar juiste conclusie die Exalto – in navolging van tijdgenoot Abraham Kuyper die dat rond 1917 al voorspelde – trekt, is dat de financiële gelijkstelling van het bijzonder onderwijs juist tot meer staatsinvloed leidde. De overheid betaalde immers en kon zodoende ook eisen aan het bijzonder onderwijs stellen, zoals een…

“…voorwaardenscheppend kader en spoedig ook via bezuiniging, ofwel via een route van ‘accomoderend etatisme’.” (220,221)

Boek: Van wie is het kind – John Exalto

0
Reageren?x
×