De moderne veiligheidslucifer werd in 1844 uitgevonden door de Zweedse chemicus Gustaf Erik Pasch. Op veel luciferdoosjes is tegenwoordig nog de Zweedse term voor veiligheidslucifers terug te vinden: Säkerhets Tändstickor.
Al veel eerder waren soortgelijke voorwerpen in omloop. Zo doopten de Romeinen bijvoorbeeld al houtsplinters in gesmolten zwavel. Deze stokjes gingen echter pas branden als ze aangestoken werden met ander vuur. In Frankrijk ontwikkelde de Fransman Chancels in 1805 een lucifer die eveneens gedrenkt was in zwavel en een kopje had van kaliumchloraat (zwavel en gom). Deze stokjes vlogen echter pas in brand zodra ze in contact werden gebracht met geconcentreerd zwavelvuur.
Wrijvingswarmte
Het principe van lucifers aansteken met behulp van wrijvingswarmte werd in 1827 ontdekt door een drogist uit Engeland: John Walker. Hij maakte een lucifer waarvan het kopje bestond uit lichtontvlambaar zwavel en een stof die bij verhitting zuurstof produceerde.
Veilig waren deze lucifers echter absoluut niet. Zo vlogen erg snel in brand. De ontdekking van Gustaf Erik Pasch was dan ook zeer welkom.
De Zweed bedacht een methode waarbij kaliumchloraat in de kop van de lucifer werd aangebracht en fosfor in het schuurpapier waarmee we de lucifers ontbranden. Deze lucifers gaan alleen branden als je ze langs de de fosfor-strook op het luciferdoosje haalt.
Momenteel zijn de luciferkopjes voor de helft opgebouwd uit kaliumchloraat. Vijf procent van de kop bestaat uit zwavel. Het strijkvlakje op het luciferdoosje bevat zowel rode fosfor als glaspoeder.
- Zo maak je lucifers
- Lijst met andere uitvindingen
- Boek: 1001 Uitvindingen