Lange tijd was luieren in de zomerzon alleen voor rijkelui weggelegd. Hoe sleten zij de lange zomerdagen?
Schatrijke Amsterdamse kooplieden lieten in de zeventiende eeuw prachtige buitenhuizen bouwen. Zo konden zij vanaf april de stinkende stad ontvluchten en genieten van weidse uitzichten en mooie natuur. Alleen al langs de Vecht stonden tweehonderd vakantiepaleizen.
Aan het einde van de zeventiende eeuw bezat de Amsterdamse familie Trip zelfs elf buitenhuizen. De rijkelui brachten hun tijd varend, theedrinkend, lezend en pratend door.
Pas in de loop van de negentiende eeuw, toen industriëlen veel geld begonnen te verdienen, ontstonden in Nederland de eerste vakantieoorden. Langs de kust en op de Veluwe bouwden ondernemers luxe hotels voor de nieuwe rijken. Wie gezien wilde worden ging naar Scheveningen, bijvoorbeeld naar het Hotel d’Orange of het Hotel Garni. Rijke Hagenaren huurden daar tijdens de zomer een suite en lieten een deel van hun meubels erheen verhuizen. Overdag flaneerden ze langs het strand, de vrouwen na het zeebaden zonder hoed, wat heel bijzonder was. ’s Avonds bezochten ze in het Kurhaus bals, thé-dansants, concerten of het casino.
De Nederlandse vakantieoorden bleven in trek tot de jaren vijftig. Toen werd vakantie in Scheveningen ook voor gewone Nederlanders bereikbaar. De rijkelui trokken daarom de grens over. Heel populair was de Zuid-Franse Côte d’Azur, niet alleen bij de Nederlandse elite, maar ook bij de internationale jetset. In Cannes, Monte Carlo of Saint-Tropez konden rijke vakantiegangers hun geld verbrassen in jachthavens en casino’s. Of, nog leuker, een glimp opvangen van Brigitte Bardot.