In 1951 kwamen 12.500 Molukse KNIL-soldaten met hun vrouwen en kinderen op dienstbevel naar Nederland. De Ambonezen zouden een paar maanden blijven en zodra het mogelijk was terugkeren naar hun geboorteland, maar ze wonen hier nog steeds. Lange tijd leefden de Molukkers afgescheiden van de Nederlandse samenleving in barakkenkampen. Ze mochten niet werken, ze mochten niet integreren en moesten zo min mogelijk in contact komen met Nederlanders ‘buiten’. Mede daardoor wisten die lange tijd weinig tot niets over het verhaal achter de komst van de Molukkers naar hun land.
Zwijgen
Aan dat zwijgen lijkt nu definitief een einde te komen. In 2012 verschenen drie boeken waarin het verhaal van Molukse soldaten, hun kinderen, klein- en achterkleinkinderen centraal staat. Uit de reacties blijkt dat Nederlanders weinig tot niets weten over hun lotgevallen, en vooral dat de behoefte aan meer informatie ongelofelijk groot is, zowel bij Molukkers als bij Nederlanders.
Zo Nederlands als Wat
In mijn boek Zo Nederlands Als Wat, een Molukse familiegeschiedenis vertel ik het verhaal van vier generaties vrouwen uit de familie Woearbanaran, en wissel dat af met de gebeurtenissen die alle Molukkers in Nederland aangaan.
Zo werden de soldaten uit de Molukken aanvankelijk allemaal Ambonezen genoemd. Dat dat niet klopte werd pijnlijk duidelijk tijdens een massale vechtpartij in Kamp Lunetten in Vught, dat in de oorlog als Duitse strafkamp had gediend. Niet alleen de familie Woearbanaran kreeg te maken met de directe consequenties van dat incident, de Nederlandse kranten schreven voor het eerst genuanceerder en met iets meer kennis van zaken over de groep Ambonezen, die uit zeer uiteenlopende Molukkers bleek te bestaan.
De RMS
Toen ‘ons Indië’ in 1949 officieel onafhankelijk werd, viel het bestaansrecht onder het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) weg. De Nederlanders gingen terug naar hun vaderland, maar de grote groep Molukse KNIL-soldaten konden nergens naar toe. Ze konden niet terug naar de Molukken, omdat de RMS, de onafhankelijke Zuid-Molukse staat, in oorlog was met Soekarno. Nederland wilde de broze relatie met de nieuwe Indonesische president niet op het spel zetten, maar kon de Molukse militairen ook niet ontslaan. Zij hadden tot het laatste moment voor Nederland gevochten, het laat zich raden hoe het hen zou vergaan als ze in het land van hun voormalige vijand ontslagen zouden worden.
Daarom besloot Nederland de 12.500 jonge mannen, hun vrouwen en kinderen voor een paar maanden naar Nederland over te brengen. Zodra alles weer rustig was in de Zuid-Molukken, zouden ze terug kunnen gaan naar hun eigen land, werd hen beloofd.
Ambonezen
Voor Nederlanders waren Molukkers eeuwenlang Ambonezen. Op zich is dat niet zo gek; vanaf het begin dienden vele Molukse soldaten voor het KNIL en die waren bijna allemaal afkomstig van Ambon. Zij waren christelijk, kregen Nederlands onderwijs, leerden lezen en schrijven en kregen niet zelden hoge functies in het leger.
In de jaren na de Tweede Wereldoorlog veranderde dat. Het KNIL had in 1942 een vernietigende nederlaag geleden tegen de Japanners en toen in augustus 1945 de atoombommen een einde maakten aan de bezetting, bleek het leger gedecimeerd. Nederland wilde haar positie als kolonisator in Indië zo snel mogelijk herstellen en ook het KNIL moest daarvoor in hoge snelheid weer op oude sterkte gebracht worden. Daarvoor stuurde het KNIL scouts door de hele Molukse archipel die op alle eilanden die ze aandeden jongens ronselden. Als gevolg daarvan kwamen er behalve Ambonese bijvoorbeeld ook rekruten uit de Keiese en Tanimbar aan op de tangsi’s; de kazernes. Deze eilandengroepen liggen veel verder naar het zuidoosten in de Molukken.
Zonder aanzien des persoons
De onderlinge verschillen waren dan ook groot. De jongens uit het zuidoosten van de Molukken zagen er anders uit; ze waren kleiner en donkerder, maar ze waren ook veel dommer en hadden een kort lontje, vonden de Ambonezen. Het waren goed vechters, dat wel, maar ze ontploften bij het minste of geringste. Waar Ambonezen vaak al op de lagere school Nederlands leerden, konden die orang terselatan (Zuidoost Molukkers) vaak nog niet eens lezen of schrijven, sterker nog; ze mochten al blij zijn als ze naast hun lokale dialect tenminste het Maleis beheersten. De Zuidoost Molukkers vonden Ambonezen op hun beurt arrogant, lui en verwaand. De diverse groepen meden elkaar dan ook zoveel mogelijk.
Na aankomst in Nederland werden ze echter zonder aanzien des persoons bij elkaar in dezelfde barakkenkampen gestopt. Dat was vragen om moeilijkheden, maar voor dat besef doordrong moest het eerst een paar keer goed misgaan.
Dichter bij Australië dan bij Ambon
De familie Woearbanaran uit het boek Zo Nederlands Als Wat, komt van Fordata, een klein eiland in de Tanimbararchipel, een eilandengroep die hemelsbreed dichter bij Australië ligt dan bij Ambon. De Indonesische hoofdstad Jakarta ligt meer dan duizend kilometer verderop en gevoelsmatig is het een andere wereld. Adam Woearbanaran is de zoon van een van de belangrijkste families van het eiland. Zijn grootvader bezit veel grond op het eiland en is de eigenaar van de enige waterbron van het dorp. Daardoor is hij dorpshoofd en op en dag zal Adam ook tot orang kaja (dorpsoudste) gekozen worden, dat weet hij al jong. Maar hij is net achttien als sergeant De Kock aanlegt op Fordata en hem, en nog vier andere jongens, overhaalt te tekenen voor het KNIL. Hij kiest voor het avontuur. Nog even een paar jaar genieten, het serieuze leven komt daarna wel.
Woonoord Lunetten, Vught
Adam en zijn vrouw Jublina worden met hun twee kleine kinderen naar Vught gestuurd. Keiezen, Tanimabarezen en Ambonezen wonen er naast elkaar. Net als in de tangsi’s in Indonesië gaan de verschillende groepen nauwelijks met elkaar om. Daar is nog een andere reden voor: politiek. De meeste Zuidoost Molukkers hebben weinig affiniteit met de strijd voor een eigen, onafhankelijke staat, terwijl voor de Ambonezen de strijd om de RMS hun belangrijkste drijfveer is. Zonder eigen staat kunnen ze immers nooit meer terug. Voor de meeste Zuid-Oost Molukkers ligt dat heel anders. “De RMS is alleen voor Ambonezen”, zei Adam vaak. “Als ze eenmaal de baas zijn over de Molukken, dan kunnen ze weer lekker de baas over ons spelen.”
Lange lege dagen
In Vught hebben de mannen helemaal niets te doen. Niet langer bepaalt het ijzeren regime van appél, oefeningen en corvee hun leven. In plaats daarvan strekken zich niets anders dan lange, lege dagen voor hen uit.
De overheid zorgt overal voor. De vrouwen mogen niet koken, de mannen niet werken. Niemand mag het terrein af. Contact met de Nederlanders wordt ten strengste afgeraden. De Molukse gasten zullen immers snel weer vertrekken. Daarom is er een kampwinkel op het terrein, een schooltje, een bescheiden ziekenhuisje, een theaterzaal, sportvelden en ruimtes waar muziek gemaakt kan worden of waar ze samen komen om te naaien en te kletsen. Wie iets anders nodig heeft, hoeft het maar aan de kampleiding maar te vragen en het wordt geregeld. De mannen zitten de hele dag te praten, te kaarten of spelen een potje voetbal. De vrouwen houden zich bezig met de zorg voor de kinderen en hun bescheiden huishouden, maar dat is lang niet genoeg om de dag te vullen.
Gevaarlijke cocktail
Onzekerheid en verveling, animositeit, woede en de gevoelens van vernedering vormen een gevaarlijke cocktail die in Vught op zondag 19 augustus 1951 tot ontploffing komt. Rond de barak waar de katholieke mis voor de Keiezen wordt gehouden, hangt een grote groep Ambonezen rond. Ze doen niets, ze zeggen niets; ze kijken de kerkgangers alleen maar aan. Er gebeurt niets, maar er hangt een dreigende sfeer.
Een uur nadat de kerkdienst afgelopen is, stopt er een touringcar voor de rood-witte slagboom. Een groep Keiezen verzamelt zich om te vertrekken naar een dansoptreden in Venlo. Ze hebben er wekenlang voor geoefend en lopen nu opgewonden naar de bus, blij dat er eindelijk iets gaat gebeuren. Maar voor ze in kunnen stappen duiken er plotseling Ambonezen naast ze op. Gewapend met messen, klewangs en parangs vallen ze de dansers aan en beginnen op hen in te hakken. Wie weg probeert te rennen wordt ingehaald en alsnog in elkaar geslagen. Daarbij gebruiken de aanvallers scherpe messen; vingers worden afgehakt en drie mannen verliezen een arm. Een jongetje van vier raakte zo ernstig gewond dat hij later zal overlijden.
Krantenkoppen
Het incident haalt de Nederlandse kranten en voor het eerst dringt het besef door dat er binnen de Molukse gemeenschap grote verschillen bestaan. Niet alleen afkomst en politieke overtuiging, ook geloof en zelfs temperament zijn zo verschillend, dat je nauwelijks kunt spreken van dé Molukkers, of van dé Ambonezen. Na het incident melden de Keiezen zich bij de Kampraad in Vught en eisen onmiddellijke en onvoorwaardelijke overplaatsing. Weg willen ze, meteen. De andere Terselatan families, waaronder de protestante Tanimbarezen, sluiten zich bij hen aan. Hoewel er officieel strenge regels zijn voor verhuizingen, laat de kampleiding die voor wat ze zijn. De volgende dag al staan er bussen voor de poort. Wie weg wil mag gaan, en mag zelf weten waar naar toe.
Gouden tijden, eigen bladzijden
Ze trekken naar woonoorden waar ze familieleden, dorpsgenoten en andere verwanten vinden en waar ze een paar maanden zullen kunnen wonen. Iedereen gelooft dan nog dat hun verblijf in Nederland tijdelijk zal zijn. Inmiddels duurt de geschiedenis van de Molukkers in Nederland al 62 jaar.
Het wordt tijd dat dit verhaal aan alle Nederlanders verteld wordt. Om te beginnen in de Boekenweek die van 16 tot 24 maart duurt en in het teken staat van het thema Gouden Tijden, Zwarte Bladzijden. En daarna moet het beslist een plaatsje krijgen in de vaderlandse geschiedenis, want de Molukse KNIL-soldaten die in 1951 op dienstbevel naar Nederland kwamen, hebben daar een belangrijke rol in gespeeld.
~ Linda Huijsmans, 2013
Boek: Zo Nederlands Als Wat, een Molukse familiegeschiedenis