Het in 2016 verschenen boek De wedergeboorte van een moffenmeid gaat over Thea Hoogensteijn, die in de oorlog als typiste werkte bij de Sicherheitsdienst in de Amsterdamse Euterpestraat. Zij was daar onder meer secretaresse van de beruchte Sturmbannführer Willy Lages, verantwoordelijk voor de deportaties van duizenden joden.

Toen die onlangs een groot artikel in de Gooi- en Eemlander over het boek had gelezen (met als kop ‘Thea spil tussen goed en kwaad’) kwamen verdrukte beelden ineens naar boven. Het was vooral de afgedrukte foto van de knappe donkerharige jonge vrouw, om wie alles in het boek draait, die bij hem veel emotie losmaakte. Gustaaf was toen elf jaar.

Simons stamt uit een deftige familie. Net als zijn oom, die door zijn autoritaire houding ook wel Napoleon werd genoemd, was zijn moeder van adellijke komaf.
“Zij groeide op in Maastricht, sprak vloeiend Duits en beschikte over een imponerend soort arrogantie waarvoor de Duitsers ontzag hadden. Ons gezin met vier kinderen woonde in Den Haag, in de Bezuidenhout, dat op 3 maart 1945 weggebombardeerd zou worden. Mijn vader was KNO-arts in het ziekenhuis Westeinde. Op zolder hielden we twee joodse jongens verborgen en toen de Gestapo bij ons aanbelde, speelde mijn moeder met succes haar rol van een hooghartige jonkvrouw met overmacht op de situatie, terwijl mijn vader achter haar rug doodsangsten uitstond. Haar oudste broer stierf op 3 februari 1945 in het concentratiekamp Sachsenhausen. Het idee om regelmatig in Amsterdam te logeren kwam van mijn oom de notaris. Omdat mijn moeder een grote hekel had aan de moffen werkte zij graag mee.”

“Mijn oom had een enorm groot huis. Ik sliep op een kamer op zolder. Daar lagen duizenden rollen toiletpapier die hij al voor de oorlog had ingekocht. Waarschijnlijk was dat zijn vooruitziende blik, want later ruilde hij ze om voor pakjes boter. Met regelmaat verschenen op vreemde tijden mensen van het verzet. Ik mocht hen niets vragen, nergens over praten en doen alsof ze niet bestonden. Vanwege hun spontaniteit vormden kinderen zeker in die dagen immers een groot risico.”
Walraven van Hall was mede-oprichter van het Nationaal Steun Fonds (NSF). Om uit de handen van de Duitsers te blijven, regelde hij op wisselende plekken in West-Nederland allerlei financiële zaken. Door zijn inspanningen en mede met hulp van betrouwbare notarissen als Graafland werd de Nederlandse Bank voor zo’n 83 miljoen gulden (omgerekend naar nu: 450 miljoen euro) opgelicht. Geld dat verdeeld werd onder onderduikers, verzetsgroepen en slachtoffers van de bezetter.
Thea Hoogensteijn
“Thea kwam meestal na kantoortijd. Ik was aanvankelijk bang voor haar omdat zij Nederlands sprak met een Duits accent. En iedereen die Duits sprak of er als Duitser uit zag was in mijn kinderogen verdacht. Bovendien werkte zij als secretaresse op het hoofdkwartier van de Sicherheitsdienst in de Euterpestraat.”
“Mijn tante noemde haar ‘onze Thea’ en zei me dat ik niets hoefde te vrezen en haar kon vertrouwen. Anders had het verzet haar allang geliquideerd. Wat zij precies kwam doen, is me nooit duidelijk geworden. Totdat ik dat artikel in de Gooi- en Eemlander las. Wat toen boven kwam was een gevoel van spanning en angst en de constatering dat ik veel indrukken van toen jarenlang heb verdrongen. En ook dat ik op een te jonge leeftijd betrokken werd bij een levensgevaarlijk spel. Gelukkig liep het allemaal goed af maar eigenlijk was het vragen om narigheid.”

“Volgens mij is Thea Hoogensteijn een slimme en uitgekookte verzetsvrouw geweest die enorme risico’s nam en het hart op de juiste plek had zitten. Het is daarom onbegrijpelijk dat er pas naar aanleiding van een boek over haar leven aandacht in de krant aan haar dappere rol in de oorlog wordt besteed. Dat is eenenzeventig jaar te laat.”
De villa Museumplein nummer zes bestaat niet meer. Op die plek bevindt zich inmiddels een deel van het Van Goghmuseum.