Dr. Douwe Draaisma is een Nederlandse psycholoog die algemene bekendheid geniet door zijn bekroonde, veelgeprezen boeken over de werking van het menselijke brein. Zijn boeken zijn in meer dan 20 talen vertaald en uitgegeven. Draaisma is hoogleraar Geschiedenis van de psychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. De combinatie psychologie en geschiedenis roept de vraag op welk profijt de gemiddelde historicus van Draaisma’s inzichten kan hebben.
In een serie van vijf artikelen staat Historiek aan de hand van deze vraag stil bij de volgende boeken van Draaisma: De metaforenmachine: een geschiedenis van het geheugen (1995), Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt: over het autobiografische geheugen (2001), Ontregelde geesten: ziektegeschiedenissen (2006), Vergeetboek: wat we over vergeten moeten weten (2010) en De dromenwever (2013).
Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt (2001) is Draaisma’s tweede boek, dat het met negen drukken in tien jaar tijd nog beter deed dan De metaforenmachine. Dit tweede boek doet breed onderzoek naar het autobiografische geheugen van de mens. Draaisma behandelt allerlei interessante kwesties, zoals de vraag waarom we zo weinig onthouden van gebeurtenissen tot ons vierde levensjaar, waarom krenkingen en vernederingen feilloos in ons geheugen zijn opgeslagen en hoe het komt dat ons leven sneller lijkt te gaan als we op leeftijd komen. Waarom het leven sneller gaat is interessant voor psychologen en neurologen, maar ook historici kunnen hun voordeel doen met een aantal inzichten die Draaisma biedt.
Jeugdherinneringen
Rond 1879 voerde Francis Galton (1822-1911) de eerste experimenten uit met het autobiografische geheugen, het deel van het geheugen waarin we onze persoonlijke lotgevallen en ervaringen opslaan. Hij deed proeven met woorden en telde hoeveel seconden het duurde voor hij bepaalde associaties kreeg. Een opmerkelijke conclusie die Galton trok, was dat veel associaties (39 procent) teruggingen naar zijn jeugd. Recente gebeurtenissen maakten maar 15 procent van het totaal uit. In de psychologie heet dit het ‘reminiscentie-effect’: naarmate mensen ouder worden, gaan hun herinneringen verder terug naar hun jeugd. In de psychologie werd niet Galtons onderzoek, maar het werk van Hermann Ebbinghaus (1850-1909) de dominante stroming. Pas in de jaren 1970 kwam er in het internationale onderzoek een herwaardering voor het ‘autobiografische geheugen’-onderzoek van Galton.
Sneller leven
Er komt een divers aantal andere thema’s aan de orde dat in relatie staat met de fenomenen geheugen en herinnering, zoals de relatie tussen geuren en herinnering, het savantsyndroom (mensen met één specifiek talent) en het magnifieke geheugen van damgrootmeester Ton Sijbrands, déjà vu’s, het getraumatiseerde geheugen van Holocaustoverlevenden (dat een complexe rol speelde bij de identificatie van oorlogsmisdadigers als John Demjanjuk), bijna dood-ervaringen en natuurlijk de vraag waaraan de titel van Draaisma’s boek is ontleend:
‘Hoe komt het dat ons leven sneller lijkt te gaan naarmate we ouder worden?’
Om met het laatstgenoemde onderwerp te beginnen: Draaisma noemt drie factoren uit psychologisch onderzoek die een verklaring kunnen bieden voor de ervaring dat het leven sneller lijkt te gaan als je ouder wordt: telescopie, reminiscentie-effect en fysiologische lichaamsklokken. Telescopie is de menselijke neiging om gebeurtenissen recenter te dateren dan reëel is. Het reminiscentie-effect gaat over herinneringen aan vroeger op latere leeftijd, waarbij een periode die veel herinneringen oproept in de beleving langer geduurd heeft. Ten slotte spelen fysiologische processen een rol. Zo kan lichaamstemperatuur de subjectieve tijd versnellen of vertragen. Maar er zijn veel meer fysiologische klokken die onze tijdservaring (kunnen) beïnvloeden:
‘In ons lichaam tikken tientallen fysiologische klokken. Ademhaling, bloeddruk, hartslag, hormoonafgifte, celdeling, slaap, stofwisseling, temperatuur – al deze processen hebben hun eigen cyclus en geven op hun beurt ons leven ritme en cadans. Daarmee is in feite niets anders gezegd dan dat allerhande fysiologische processen een karakteristieke periodiciteit vertonen.’ (224)
Tot een bevredigende verklaring van de ervaring dat het leven sneller gaat als je ouder bent, komt Draaisma echter niet. Dat is wat teleurstellend voor de lezer, maar heeft te maken met het feit dat hieromtrent geen sluitende verklaring bestaat. De uitkomsten van allerlei proeven wijzen niet in dezelfde richting.
Constructies
Dit boek van Draaisma biedt een aantal inzichten, hoewel niet nieuw of revolutionair, waarmee historici hun voordeel kunnen doen. Ik noem er twee, die te vinden zijn op de pagina’s 25 t/m 35. Ten eerste zijn herinneringen vaak constructies van latere datum of ingrijpende reconstructies van vroegere ervaringen. Dit is een cruciale wetenschap voor de historicus als hij/zij dagboeken, memoires en interviews interpreteert. Onze herinneringen zijn in geen geval, zo constateerde Sigmund Freud reeds in een artikel getiteld “Ãœber Deckerinnerungen” (1899), ‘een waarheidsgetrouwe registratie’. Daarbij kunnen herinneringen ook het gevolg zijn van verhalen die in een gezin verteld werden en dus volslagen onbetrouwbaar zijn, aldus ontwikkelingspsycholoog Jean Piaget.
In de tweede plaats is het cruciaal te weten dat herinneringen vervagen naarmate je ouder wordt. Mochten er onder de lezers personen zijn die van plan zijn een autobiografie te schrijven, dan – zo raadt Draaisma aan – is het verstandig daarmee niet pas te beginnen na je pensioen.