Het Watergateschandaal, een grote politieke crisis in de Verenigde Staten in de jaren zeventig, draaide om een inbraak in het hoofdkantoor van de Democratische Partij waar de regering-Nixon bij betrokken was. Het schandaal kwam aan het licht door speurwerk van twee journalisten van The Washington Post en leidde in 1974 uiteindelijk tot het aftreden van president Richard Nixon.
De Amerikaanse president Richard M. Nixon trad op 9 augustus 1974 af naar aanleiding van het zogenaamde Watergateschandaal. De affaire ontleent zijn naam aan het Watergate-gebouwencomplex in Washington waar in de jaren zeventig het hoofdgebouw van de Democratische Partij was gevestigd.
In de zomer van 1972, tijdens de verkiezingscampagne voor het presidentschap, werd er ingebroken in dit gebouw. Medewerkers van de Republikeinse Partij van de zittende president Richard Nixon bleken te hebben geprobeerd afluisterapparatuur in het pand te plaatsen.
Deep Throat
Het schandaal kwam aan het rollen dankzij twee journalisten van The Washington Post: Bob Woodward en Carl Bernstein. Deze journalisten waren getipt door een anonieme bron met de wat dubieze naam Deep Throat. Pas veel later bleek dat deze anonieme bron Mark Felt (1913-2008) was, destijds de tweede man van de FBI.
De twee journalisten beten zich na de tips van Deep Throat vast in de zaak en kwamen met een serie onthullingen. Zo ontdekten ze bijvoorbeeld dat de Republikeinen zich schuldig hadden gemaakt aan corruptie bij het verkrijgen van verkiezingsgelden. Ook ontdekten ze dat er in het Witte Huis geheime lijsten waren bijgehouden van politieke tegenstanders en dat de telefoons van verschillende van die tegenstanders waren afgetapt. Hiermee was men begonnen nadat in 1971 geheime documenten over het begin van de Vietnamoorlog waren gestolen, die vervolgens door politieke tegenstanders werden gepubliceerd in de New York Times. Ook bleken er lastercampagnes te zijn opgezet tegen belangrijke presidentskandidaten van de Democratische Partij.
Betrokkenheid Nixon
Uit onderzoek bleek dat minister van justitie John Mitchell, tevens leider van Nixons herverkiezingscampagne, nauw betrokken was bij de operaties. De vraag bleef echter in hoeverre de president zelf ook betrokken was bij het schandaal.
Nixon verklaarde lange tijd helemaal niets te hebben geweten van de verschillende manipulaties. Hij kwam echter zwaar onder vuur te liggen toen bleek dat verschillende van de dubieuze zaken door zijn naaste medewerkers waren uitgevoerd. In 1974 gaf het Hooggerechtshof opdracht bandopnamen vrij te geven en toen werd duidelijk dat Nixon en zijn campagnestraf wel degelijk betrokken waren geweest bij onder meer de inbraak in het Watergate-gebouwencomplex.
Aftreden
Om een impeachment-procedure (waarbij een zittende president door het Congres kan worden afgezet) te voorkomen, trad Nixon op 9 augustus 1974 af. Zijn positie was onhoudbaar geworden. De opvolger van de president, Gerald Ford, verleende Nixon in september 1974 amnestie voor alle strafbare feiten die hij tijdens zijn presidentschap had begaan.