Zo’n 125 jaar geleden was het met bijna 1100 kinderen de grootste weesinrichting van Nederland: het wezendorp Neerbosch bij Nijmegen. Het was destijds de meest gewaardeerde filantropische instelling in ons land. In dertig jaar tijd was de instelling gebouwd met geld en goederen van duizenden particulieren uit binnen- én buitenland. Want sympathisanten woonden niet alleen in Nederland, maar ook in Zuid-Afrika, de Verenigde Staten en zelfs China.
In 1863 was het de evangelist Johannes van ’t Lindenhout die de weesinrichting stichtte. Hij wilde de talloze verwaarloosde weeskinderen in Nederland helpen: gratis. Dat uitgangspunt zorgde voor veel scepsis, ook onder zijn vrienden. Maar na een moeizame start, werkte zijn plan. Of, zoals hij zelf schreef in de vele publicaties die hij via de eigen Neerbosch’ wezendrukkerij uitgaf: God zegende zijn initiatief. De orthodox-protestantse levensovertuiging van Van ’t Lindenhout stempelde niet alleen zijn eigen leven, maar ook dat van de opvoeding en het leven in het wezendorp.
Jongens én meisjes
Dat Neerbosch snel groeide kwam niet alleen doordat de opvang gratis was, maar ook omdat zowel jongens als meisjes werden opgenomen en dat de leeftijdsgrens liep van 0 tot 14 jaar. Dat was bijzonder omdat nagenoeg alle weeshuizen in Nederland een ondergrens van 5 jaar kenden en een striktere scheiding hanteerde tussen de seksen. Rond 1880 was Neerbosch uitgegroeid tot de grootste weesinrichting van Nederland – niet het minst omdat andere stadsweeshuizen kleiner werden. Maar aan arme, verwaarloosde weeskinderen – de doelgroep waarvoor Van ’t Lindenhout zich inzette – had Nederland geen gebrek. Door de grote armoede en slechte voeding in de jaren veertig en vijftig was de volksgezondheid sterk verslechterd. Dat leidde tot hoge sterfte onder jongvolwassenen en daardoor tot een groot aantal volle en halfwezen. Pas door de hygiënische revolutie vanaf 1870, nam de groei van het aantal volle wezen langzaamaan af.
Bijzonder aan Neerbosch was niet alleen het grote aantal wezen, maar ook dat de kinderen er geen wezenuniform droegen. Vooral voor de pubermeisjes was dat volgens directrice mevrouw Van ’t Lindenhout van belang: ze wilden zich graag mooi kleden en kregen daarvoor in beperkte mate ook de kans. Maar de echte reden was even praktisch als simpel: het laten maken van uniformen was te duur en de kleren bestonden bovendien grotendeels uit giften met alle variaties van dien. In de verantwoording van geanonimiseerde giften vermeldde Van ’t Lindenhout geregeld dat er kledingstukken binnenkwamen, zoals “Arnhem, mej. A.e. R. 12 poppen, 5 sjaaltjes, 6 hemden, 4 pr. Kousen, 3 mutsen en 2 pr. Mofjes.”
Omdat het voor het onderhoud van zijn instelling goedkoper was, startte Van ’t Lindenhout ook allerlei vakopleidingen. De jongens die timmerman en metselaar werden, bouwden nieuwe weeshuizen, de leerling-smeden onderhielden de in 1886 cadeau gedane stoommachine en boekdrukker, boekbinder en snelpersdrukker verzorgden de eigen wezenuitgeverij van (muziek)boeken, tijdschriften en weekblad Het Oosten. Alle eigen opleidingen bespaarden geld of brachten geld in het laatje. Voor de wezendrukkerij en –uitgeverij bouwden in de loop der tijd een goede naam op. Diverse leerlingen ervan startten later hun eigen drukkerij of uitgeverij, onder andere in Chicago.
Neerboschkwestie
De goede naam van Neerbosch en van directeur Van ’t Lindenhout kregen in 1893 een forse knauw te verwerken. Dat jaar verscheen een brochure waarin de praktijken in het wezendorp en de rol van Van ’t Lindenhout, inktzwart werden afgeschilderd. Er zou sprake zijn van kindermishandeling, seksueel misbruik en zelfverrijking door de directeur. Er trok een schokgolf door het land en in het bijzonder door de protestantse wereld. De affaire werd bekend als de Neerboschkwestie. Wie op www.delpher.nl zoekt op publicaties over ‘Neerbosch’ in die periode, vindt honderden artikelen over de affaire met felle ingezonden brieven van voor- en tegenstanders.
Door een ‘Neerboschcommissie’ onder voorzitterschap van de latere minister van Buitenlandse Zaken Hendrik de Beaufort, werd uitgebreid onderzoek gedaan. Dat toonde aan dat er inderdaad soms sprake was geweest van kindermishandeling en dat de hygiënische omstandigheden te wensen overlieten. Ook was er sprake geweest van (verjaard) seksueel misbruik. Maar van zelfverrijking bleek niets. De Arnhemse rechter veroordeelde wel enkele (oud-)medewerkers voor mishandelingen. De directeur en zijn familie kwamen er genadig van af. Alleen mevrouw Van ’t Lindenhout werd aangesproken op haar te harde optreden tegenover weesmeisjes.
Successen
Tijdens de Neerboschkwestie nam de overgrote meerderheid van de oud-bewoners van Neerbosch het op voor de instelling waarin ze hun jeugd hadden doorgebracht en een vak hadden geleerd. Dat er, bijvoorbeeld, wel eens beschimmeld brood werd gegeten in Neerbosch, was waar. Maar vergoelijkend merkte een oud-Neerbosscher op dat dat in gewone gezinnen ook wel voorkwam.
Tijdens reünieachtige bijeenkomsten signaleerden journalisten dat de voormalige wezen er goed bij liepen. Blijkbaar hadden ze daadwerkelijk wat geleerd en hadden ze een stap omhoog op de sociale ladder kunnen maken – gezien de armoedige omstandigheden waarin hun eigen familie zich vaak had bevonden. De verklaring daarvoor is onder meer dat het onderwijs en de vakopleidingen van de jongens op Neerbosch van redelijk goed niveau was. Voor de opleiding tot dienstbode van de meisjes was dat daarentegen niet het geval.
Kinderwetten
De hele gang van zaken had veel invloed op de instelling zelf en ook op de Nederlandse kinderwetgeving. Wat Neerbosch betrof: tussen 1893 en 1900 halveerde het aantal kinderen. Daardoor en door een sterke daling van het aantal giften, raakte de weesinrichting diep in de schulden. En wat de drie Kinderwetten betreft, die in 1905 in werking traden, werden onder andere aangenomen met verwijzing naar misstanden in Neerbosch.
Begin twintigste eeuw zou de bevolking van het wezendorp zich stabiliseren rond de vijfhonderd kinderen. De financiële problemen waarmee de weesinrichting te kampen had sinds de Neerboschkwestie, werden opgelost door grootschalige sponseringcampagnes en een legaat van 530.000 gulden – equivalent van ruim 7 miljoen euro.
Na de invoering van de kinderwetten nam het aantal kinderen toe dat naar Neerbosch kwam, maar van wie een of beide ouders nog in leven waren. Een van hen was Frans Goedhart. Hij vertrok er al weer gauw omdat zijn moeder zag dat hij het er slecht had. Maar hij had er nog wel even het drukkersvak geleerd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd hij oprichter van Het Parool.
De invoering van de Kinderwetten was de start van de moderne, door de overheid bekostigde jeugdzorg in Nederland. Langzaamaan groeide de weesinrichting uit tot een kinderdorp met een pedagogische aanpak die meer met haar tijd meeging. Het kinderdorp bleef bestaan tot 2001, toen het werd gesloten na jarenlange bezuinigingen en een langlopend fusieproces.