Mascara, december 1955 – juli 1956
‘Hé Vaal! Er is een legionair gesneuveld.’ Een korporaal die ik vaag van gezicht ken, grijnst me toe. ‘Ik ken hem en hij heeft jouw postuur en misschien ook jouw schoenmaat. Als je slim bent, vraag je of je mee naar buiten mag met de trucks die de jongens gaan ophalen. Krijg je misschien eindelijk goed passende laarzen.’
Wat nu? Ik kom net terug van de granaatbaan. Was er hard aan toe me even op te knappen voor het middagmaal. In looppas ga ik op weg naar het commando van de kazerne. Het is ondergebracht in een gebouwtje van gepleisterd natuursteen dat tegen de voorkant van een barak lijkt aangeplakt. Een sergeant die juist naar buiten komt, wijst me waar ik mijn directe responsable kan vinden.
‘Snel man, snel.’
De laadruimte van de truck is leeg. In het voorbijrijden steek ik jolig mijn hand op naar de soldaten bij het wachthuisje. Het opschrift boven de poort: legio patria nostra verdwijnt langzaam uit beeld. Zo proberen ze je kop van binnen in te richten ja: dat het legioen je vaderland is. Wat heet: je alles. En daarvoor moet je alles van jezelf zeker eerst afbreken en weggooien. Ik zwaai een been over de laadklep zonder dat iemand er iets van zeggen kan. Half over de rand hangend laat ik me bedwelmen door zon, zand, donkere vlekken van boompjes en struiken.
Na een half uurtje krijgen honger en landerigheid de overhand. Toch maar even op de bank gaan liggen? Dan mindert de truck vaart om van de weg af te draaien. Als ik me niet uit alle macht vastklemde, lag ik tussen de doornstruiken voor ik er erg in had. Zou je van hier eigenlijk in je eentje de weg terug kunnen vinden naar het kamp? Of misschien zelfs naar de bewoonde wereld? Wat heb ik te verliezen? Moet ik me de rest van mijn dagen vernederd en beurs en ellendig voelen? Door elkaar geschud door superieuren, zoals nu door deze auto en de kuilen?
Twijfelen hoeft niet meer. De truck stopt. Legionairs van de compagnie staan of zitten in groepjes bijeen. Roken zwijgend. Ik herken twee rekruten die iets langer in de opleiding zitten en die kennelijk al mee mochten op deze operatie. Ik zit in de derde maand. Waarschijnlijk heb je dan onvoldoende controle over je wapens. Dat moet toch wel een heel ander gevoel geven, als je echt iets kunt gaan doen. Hoe zou die knaap trouwens gesneuveld zijn? Ik dacht dat ze hier alleen maar kwamen jagen op wilde varkens en dat soort spul.
De sergeant is al uit de cabine gesprongen.
‘Ga je mee schoenen passen?’
Ik volg hem de heuvel op. Vlak onder de top staan twee legionairs op wacht. Op de grond liggen drie gestalten onder grijze dekens. De sergeant stopt naast de meest rechtse.
‘Deze heeft in ieder geval jouw postuur en lengte. Wil je nog even zien van wie…’
Hij tilt de deken bij een punt op.
‘Ik geloof niet dat ik…’
Als ik hem wel kende, zou ik hem nog niet herkennen. Nooit eerder heb ik een dodenmasker bekeken.
‘Oké, dan nu de schoenen.’
Hij laat de deken vallen en hurkt neer bij het voeteneinde.
‘Kom, help eens.’
Hij slaat de deken voor een deel terug en begint aan de veters van de rechterschoen. Mechanisch begin ik aan de andere, terwijl ik poog weg te kijken van het onderbeen. Ik heb gerust al wat bloed gezien: een stom ongeluk bij het afspringen van een truck; dat geintje op de schietbaan, maar dit is anders. Als ik de schoen uit wil trekken, is het net of het been nergens aan vast zit. Ik haal diep adem en ruk nog een keer. Ik concentreer me op de maat: 46. Mijn eigen schoenen doe ik uit en zet ik naast de dode voeten. Zoals onze schoenen ’s nachts precies in het gelid onder de britsen staan.
‘Wat is hier eigenlijk gebeurd, sergeant?’
‘Verdomde rebellen. Achterbakse hinderlaag. Tevreden?’
Ik knik. Ze zijn een maatje te groot, maar dat los ik later wel op. De man op dit moment ook zijn sokken afnemen lijkt me niet zo geslaagd. Maar wat zal het een ongelooflijk gevoel zijn straks weer sokken te kunnen dragen aan die pijnlijke poten van me!
’s Avonds op de rand van het bed kijk ik naar mijn gekneusde, schrale, hier en daar rauwe voeten. Hoe kan een mens het zo ver laten komen? Het is kinderachtig om nu aan je moeder te denken, maar ik kan het niet laten.
‘Arne, waar zijn we aan begonnen? Vier jaar en negen maanden nog en het is nu al zo zwaar. Zonder dat we ook maar één gevecht hebben meegemaakt. Hier komen we nooit door.’
‘Ik snap het niet,’ klinkt het uit het bovenste bed.
Hij zwaait zijn benen over de rand. Zijn onderhemd bubbelt over zijn iets te pafferige buikje. Volgens mij heeft hij al even geslapen, want er zit een vouw in zijn jongensachtige wang.
‘Het lijkt wel of ze ons mentaal tot nul willen terugbrengen. Zulke zware oefeningen, zoveel corvee: het is één grote vernedering. Neem die straffen. Het principe aanvaard ik nog wel, maar wat moet iemand als Robinson, die je toch al bij elkaar kunt vegen, met quinze dont huit?’
Ik knik: ‘Vijftien dagen eenzame opsluiting, waarvan acht met zware gymnastiek. Arne, dat is genoeg om een os te breken. Alles draait hier om discipline. In je diepste slaap zou je nog blindelings moeten gehoorzamen.’
‘Is dat waarom ze je ook midden in de nacht nog niet met rust laten?’
Arne’s ogen fonkelen. Die inspecties zijn inderdaad een ramp. In het leven van de laatste maanden was slaap de enige uitweg. En dan werd je gedwongen op de meest onverwachte tijdstippen overeind springen om in je hemd en onderbroek naast je bed in de houding te gaan staan. Stonden je schoenen niet met de sokken erin op de juiste plaats onder het bed of zwierf er iets op de vloer, dan werd iedereen in de kamer verantwoordelijk gehouden.
‘Ja jongen, en dan rook ik nog niet eens,’ bries ik.
Ik sta op en sla met de vuist in mijn handpalm. Wat vorige week gebeurde is nog te vers om over te lachen. Bij een nachtelijke inspectie was een peuk op de vloer gevonden. Hoe die er kwam zouden we nooit meer weten. Misschien had de sous-off hem er zelf wel neergelegd. Binnen tien minuten moesten we aantreden in tenue. Hij liet ons schoppen en houwelen uit het magazijn halen. De peuk diende exact in het midden van een tentzeil te worden gelegd. We moesten het zeil keurig aan de punten beetpakken. Na een paar kilometer lopen in pas cadancé werd in de keiharde bodem een gat gegraven volgens alle voorschriften van de lijkbezorging bij het Légion. De onderofficier had zelfs in de lucht geschoten op het moment dat de peuk met alle ceremonie ter aarde werd besteld.
‘Ik maak me grote zorgen,’ herneemt Arne. ‘Stel dat ik het fysiek aankan. Dan nog: als ze je helemaal hebben afgebroken, wat valt er dan weer op te bouwen?’
Ik geef woorden aan mijn angst: ‘Een wezen van 80 kilo met een wapen in zijn hand, die hersenloos elke opdracht volledig uitvoert.’
Arne vertrekt zijn hele gezicht.
‘Maar, beste Arne, we zijn nog niet eens op dat punt vanwaar je opbouwt. En nu al zijn er paar volledig doorgedraaid, om niet te zeggen: psychotisch geworden. Een ander heeft zichzelf verminkt, zonder er iets mee te winnen. Twee zijn afgevoerd naar Colomb Béchar, die kunnen leren overleven in de Sahara.’
Ik zwijg. Waarschijnlijk denken we nu beiden ook nog aan de jongen die in paniek op de schietbaan rechtop is gaan staan. En aan de Italiaan die een offensieve granaat onder zijn kin hield tijdens een oefening en aan een ander die eenvoudig een geweer op zichzelf leegschoot.
‘Ik weet wel dat we hier maar een heel kleine kans hebben. Maar heb je me dan iets anders te bieden?’
‘Dat is het ’m nou, Arne, wij hebben een keus gemaakt: in Marseille. Nu is er geen keus meer. Natuurlijk kun je je verstand verzuipen in drank zoals er heel veel doen, je kunt gek worden of een enkele reis strafkamp regelen. Allemaal daden van verzet die energie slurpen en je kansen verder verkleinen. Je kunt ziekte voorwenden, maar dan stel je je ellende alleen maar uit. En desertie is zelfmoord. De enige uitweg is te worden wie ze willen dat je wordt. En daar nog net genoeg verstand bij over te houden. Dat kun je alleen maar opbrengen als je de uitdrukkelijke wens hebt om ongeschonden uit dit avontuur te komen.’
‘Maar hoe houden we het vol?’
Arne klinkt desperaat.
Ik denk hardop: ‘Het is net als met dat geintje dat ze je flikken als je op wacht een keer in slaap bent gevallen. Dat je dan de volgende keer een granaat op scherp mee krijgt. Als je daarmee in slaap sukkelt en hij valt uit je handen, dan is het nooit meer slapen. Als wij elkaar over vier jaar en negen maanden in Sidi-bel-Abbès willen terugzien bij het afzwaaien, dan moeten we elk moment onze kop erbij houden alsof we rondlopen met een granaat op scherp.’
Arne kijkt me aan. In zijn ogen ligt een mengeling van trouw en droefheid. Er zit niets anders op: zo perfect mogelijk alle opdrachten uitvoeren, alle technieken van de tien klasjes tot in de puntjes beheersen. Zorgen dat je geestelijk en lichamelijk in de juiste conditie bent: nooit te veel drank nemen of te laat naar bed gaan, de uiterste hygiëne betrachten, niet piekeren, alles verdragen. Een zo goed mogelijk soldaat worden zonder daarbij op te vallen, want dat kan door de instructeurs als kontlikken worden uitgelegd en dan krijg je ze tegen je.
Ook naar je kameraden toe moest je maar niet opvallen, bijvoorbeeld door te veel met je ellebogen te werken. Het beste was de indruk te wekken dat je je hersens inderdaad had uitgeschakeld. Dan kon je ook beter met vernederingen overweg en jezelf ver van ruzies houden.
Boek: Sergeant Baraka – Peter Dicker
Ook interessant: Nederlandse vrijwilligers in het Franse Vreemdelingenlegioen