‘Duitsers hakten handen Belgische kinderen af, als souvenir’

WOI-spotprenten als historisch bronnenmateriaal
7 minuten leestijd
Why we fight the Prussian Autocracy, originele persfoto Underwood & Underwood – Pollock E. [afb. 1a]
Why we fight the Prussian Autocracy, originele persfoto Underwood & Underwood – Pollock E. [afb. 1a]

New York, 12 juni 1917. Twee maanden geleden hebben de Verenigde Staten Duitsland de oorlog verklaard. Een oorlogsverklaring waar niet alle Amerikanen happy mee waren. Om alle neuzen één kant op te krijgen, heeft het Witte Huis de pers ingeschakeld.1 Het persagentschap Underwood & Underwood reageerde positief en gaf onder andere een persfoto vrij van een set van zes Franse prentbriefkaarten die samen één tekening vormden [afb. 1a]. Met de Duitse keizer als de verpersoonlijking van geweld en wreedheid, met plunderende Duitse soldaten en met gemolesteerde Belgische burgers. De bijbehorende perstekst sloot goed aan bij de foto:

Bestudeer deze merkwaardige prent en je zult heel goed beseffen waarom we moeten strijden tegen de Pruisische alleenheerschappij. [afb. 1b]

Why we fight the Prussian Autocracy, originele perstekst Underwood & Underwood – Pollock E. [afb. 1b]
De uitgever wist wat hij deed. Die kende maar al te goed de toegankelijkheid, de populariteit en bijgevolg de impact van karikaturen. Maar ook de Amerikaanse overheid wist wat ze deed. Propaganda was immers tijdens de Eerste Wereldoorlog uitgegroeid tot een geducht oorlogswapen. Handig om het eigen gelijk te bewijzen en anderen hiervan te overtuigen, efficiënt om het eigen volk te motiveren en te mobiliseren, en nuttig om de eigen nederlaag te verbloemen en de overwinning te claimen. Winst of verlies — of tenminste de perceptie ervan — hing niet alleen meer af van heroïsche moed, dodelijke vuurkracht en militaire strategie, maar evenzeer van georkestreerde bluf, systematische massa-indoctrinatie en doelbewuste manipulatie. En als er iets was waarover alle strijdende partijen in de Eerste Wereldoorlog het eens waren, dan was het wel over het belang en het nut van propaganda.

Het klopt dat spotprenten in tijden van oorlog vaak werden gepubliceerd in een propagandacontext. Zeker wanneer de tekenaars werden verplicht partij te kiezen. Zeker wanneer de overheid de persvrijheid aan banden legde. Zeker als het officiële pamfletten of affiches betrof, waar de klemtoon lag op vaderlandslievende symbolen, pathetiek en de klassieke tegenstelling tussen goed en kwaad. Maar toch zou het onjuist zijn om alle spotprenten uit die tijd te verengen tot een vorm van propaganda. Ook heel wat cartoonisten uit de Eerste Wereldoorlog (bijvoorbeeld die uit de neutrale landen) hadden er eerder journalistieke dan propagandabedoelingen mee. Zij zagen hun prenten als visuele commentaren op actuele gebeurtenissen. Te vergelijken met hedendaagse columns of redactionele commentaren in kranten.2

Maar toch valt het op hoe alle bestaande satirische tijdschriften, die vóór de oorlog vaak heel kritisch stonden tegenover de eigen regering, tijdens de oorlog almaar meer een patriottische houding aannamen.3 Het Duitse socialistische tijdschrift Der Wahre Jacob bijvoorbeeld was vóór augustus 1914 duidelijk antimilitaristisch, maar in de oorlogsjaren was daar nog weinig van te merken.

Ondanks hun onvermijdelijk sterk subjectieve karakter — maar misschien ook juist daardoor — zijn spotprenten interessant als historisch bronnenmateriaal. Zij geven de historicus een aparte inkijk in de toenmalige samenleving. Wie en wat was belangrijk genoeg om te worden bespot? Wat was de doelgroep en wat vond die ergerlijk of belachelijk? En vooral: hoe werd gedacht over bepaalde gebeurtenissen en figuren? Vragen die gemakkelijker kunnen worden beantwoord dan de vraag naar de concrete impact van spotprenten. Die invloed was en is moeilijk meetbaar. Algemeen wordt aangenomen dat de kracht van spotprenten meestal lag en ligt in het versterken van een algemeen verspreide mening, beeld of verhaal. Door herhaling of stereotypering, door idealisering of diabolisering, of door bevestiging of ontkenning. Om maar enkele technieken op te noemen.

Europäische Keilerei 1914 – affiche, Duitsland, 1914 – Linge

Laten we terugkeren naar de persfoto van Underwood & Underwood. Een mooi voorbeeld van hoe een prent een algemeen verspreide mening, beeld of verhaal doelbewust versterkt. De Duitse keizer Wilhelm II — centraal op de foto en onmiddellijk herkenbaar aan zijn snor — wordt er afgebeeld als de inspirator van de Duitse agressie (stereotypering en diabolisering). Zijn ogen zijn schietgaten, zijn mond is een duikboot, en zijn hoofd een slagveld. Alle oorlogsellende lijkt uit het brein van de keizer te komen. Duitse soldaten op rooftocht, eigenaar gedood, weduwe blijft ontroostbaar achter, kind verminkt. Dit alles verwijst naar de Duitse doortocht in België, waar het er inderdaad hard aan toeging. Maar blijkbaar volgens de geallieerden nog niet hard genoeg, want die dikten de verhalen wat aan of verzonnen nieuwe. Een van die ‘cowboyverhalen’ is dat Duitse soldaten de handen van kinderen afhakten. Als souvenir. Een verzinsel dat waarschijnlijk oorspronkelijk werd verspreid door de Britse propaganda.4 En achteraf gretig werd overgenomen door de ‘neutrale’ pers. Overal dook het verhaal op. Ook cartoonisten (zoals hier) liepen in de val en verwerkten dit sensationele verhaal in hun tekeningen (bevestiging en versterking).

Deze inleiding is afkomstig uit het onlangs verschenen boek ‘Vriend over vijand, de grote oorlog in spotprenten’
Dit bewijst nog maar eens hoe omzichtig met spotprenten als historische bron moet worden omgesprongen. Het gevaar van verkeerde en eenzijdige interpretaties is immers groot. Een studie over spotprenten is een studie over beeldvorming. Historische kritiek toepassen is dan ook noodzakelijk. Maar er is meer. Een prent is alleen maar historische relevant als die wordt gesitueerd in een ruimer geheel. Iedere prent vertelt immers een verhaal en dat verhaal krijgt pas zijn betekenis in zijn historische context. En om te vermijden dat die context te eenzijdig of te gekleurd wordt ingevuld, moet de aandacht gaan naar alle partijen. De geschiedenis wordt niet enkel geschreven door de overwinnaars… wat anderen ook mogen beweren.

In het kamp zowel van de geallieerden, van de centralen als van de neutralen werden honderdduizenden karikaturen geproduceerd en gepubliceerd. In tijdschriften, kranten en in verzamelalbums, op pamfletten, affiches en op prentbriefkaarten5, als boekillustraties, reclametekeningen en als pornografisch materiaal. Spotprenten waren toen een heel populair medium. Een ‘gespecialiseerd’ tijdschrift als het Franse La Rire Rouge nam zelfs werk op van Duitse tekenaars dat eerder was gepubliceerd in Duitse bladen als Lustige Blätter of Simplicissimus. In volle oorlogstijd.

Het waren weliswaar tekeningen die niet gericht waren tegen de geallieerden en eerder neigden naar zelfkritiek, maar toch: het bleven prenten van de vijand. En wat nog meer opvalt, is dat heel wat tekeningen verschillende keren werden gepubliceerd. Vooral de Nederlander Louis Raemaekers was daar een kei in. We vonden dezelfde prenten terug in kranten als De Telegraaf (Nederland), l’Illustration (Frankrijk) en Daily Mail (Groot- Brittannië), in gelimiteerde luxe verzamelalbums op Japans papier, in goedkopere uitgaven bestemd voor het grote publiek, als posters, op prentbriefkaarten en zelfs als gratis chromo’s bij het sigarettenmerk Carreras. Een enorme verspreiding.6 We hopen maar één ding voor hem. Dat hij telkens zijn auteursrechten heeft gekregen.

De massaproductie van spotprenten plaatste ons voor zware selectieproblemen. Wat wel, wat niet? Waarom die wel en die niet? Het belangrijkste selectiecriterium was afwisseling. Een variatie aan verschijningsvorm (tijdschriften, verzamelalbums en prentbriefkaarten), in strekking (die van de geallieerden, de centralen en van de neutralen), in humor (allegorie, satire en spot), in stijl (surrealisme, art nouveau en zelfs kubisme), in inhoud (van politiek-militair tot eenvoudige soldatenhumor) en in kunstenaar. Daarnaast hielden we ook rekening met de inhoudelijke relevantie, de zeggingskracht en de originaliteit, zochten we naar parallellismen en tegenstellingen in beeldtaal en visie, en pasten we het principe ‘vriend over vijand’ toe.

‘Au revoir’, in Punch or the London Charivari, Groot-Brittannië, 27/09/1873. – Tenniel J. [afb. 2]
De prenten komen hoofdzakelijk uit de eigen verzameling, gepassioneerd bijeengebracht en met het oog op dit boek aangevuld met beeldmateriaal uit ruim vijftig publieke en private collecties.

Een mooi voorbeeld van een dergelijke historische relevantie is de spotprent van John Tenniel in de Punch-editie van 27 september 1873. [afb. 2] Het visionaire ervan is onthutsend.

Na de nederlaag in de Frans-Pruisische Oorlog (1870–1871) moest Frankrijk vijf miljard goudmark betalen aan Duitsland. Het kreeg hiervoor vijf jaar de tijd. Reeds in 1873 had Frankrijk zijn schuld ingelost en verlieten de Duitse bezettingstroepen Frankrijk. Hooghartig neemt Duitsland afscheid. Een nors kijkend Frankrijk repliceert gevat: ‘We komen elkaar nog wel tegen!’ Een voorspelling die ongeveer veertig jaar later uitkwam. Op 20 november 1918 publiceerde Punch de tekening opnieuw. Voor de uitgever leek de cirkel rond…, maar dit was wel wat te optimistisch gedacht. Gevoed door revanchegedachten kreeg Duitsland na de oorlog op zijn beurt de rekening gepresenteerd. En in 1939 brak de Tweede Wereldoorlog uit. ‘Au revoir!’ was ‘Auf Wieder sehen!’ geworden. Net als Punch beginnen we ons verhaal in 1870 met de Frans- Pruisische Oorlog, maar wij eindigen wel iets later. Wij nemen het Verdrag van Locarno (1925) als voorlopig eindpunt.

~ Paul Van Damme
Historicus en verwoed verzamelaar van historische cartoons. Hij was co-auteur van het boek Zonder woorden. Een geschiedenis van België in spotprenten. Voor het boek Vriend over vijand, de grote oorlog in spotprenten zijn ongeveer vierhonderd prenten geselecteerd die gezamenlijk het verhaal van de ‘Groote Oorlog’ vertellen. Het boek is onlangs verschenen bij uitgeverij Terra – Lannoo.

Boek: Vriend over vijand, de grote oorlog in spotprenten

Noten

1 – In die zin toonde de Amerikaanse regering bijzonder veel belangstelling voor het werk van cartoonisten. In 1917 richtte ze een Bureau of Cartoons op met de bedoeling ‘to mobilize and direct that scattered cartoon power of the country for constructive war work.’ Wekelijks publiceerde deze regeringsinstelling een lijst met bruikbare (en politiek correcte) thema’s. Ongeveer 750 cartoonisten kregen die lijst wekelijks toegezonden. De bevoegdheid over dit Bureau of Cartoons lag oorspronkelijk bij het National Committee of Patriotic Societies. In 1918 nam het Committee on Public Information het over. Kemnitz T. Jr., The Cartoon as a Historical Source, in The Journal of Interdisciplinary History, vol. 4, nr. 1, 1973, p. 86, voetnoot 12.
2 – Langeveld W., Politiek per prent, Ambo, 1989, p. 55.
3 – Weise N., Der ‘lustige’ Krieg. Propaganda in deutschen Witzblättern 1914–1918, Historische Studien der
Universität Würzburg Band 3, Verlag Marie Leidorf GmbH, 2004, p. 4.
4 – Reeds in september 1914 verschenen de eerste berichten in de Britse pers over de afgehakte handen.
Toch kon niemand dit verifiëren. En dit ondanks de pogingen van lord Northcliffe — toen zowat de grootste Britse persmagnaat — die een som geld beloofd aan wie het verhaal met een foto kon bewijzen. Haste C. Keep the Home Fires Burning, Viking, 1977, p. 87.
5 – Prentbriefkaarten waren toen heel populair. Alleen al in Duitsland werden tijdens de oorlogsjaren tussen de zes à zeven miljard prentbriefkaarten gedrukt en verspreid. Sommige kaarten haalden een oplage van vijfhonderdduizend. In Frankrijk waren in 1914 ongeveer zevenhonderd uitgevers van prentbriefkaarten actief. De grootste van hen, A. Bergeret & Cie, produceerde in dat jaar honderdvijftig miljoen kaarten of gemiddeld vierhonderdduizend per dag. Dit was goed voor ongeveer twintig procent van de totale Franse productie. 1914–1918 Orages de papier. Les collections de guerre des bibliothèques, Catalogue de l’exposition du 12 novembre 2008 au 31 janvier 2009, Bibliothèque Nationale Universitaire Strasbourg, 2008, p. 152.
6 – Alleen al in de VS waren de prenten van Raemaekers in 1917 in meer dan tweeduizend verschillende dagbladen gepubliceerd. Hiermee bereikte hij meer dan 250 miljoen lezers. Taylor P., Munitions of the Mind. A History of Propaganda from the Ancient World to the present Day, Manchester University Press, 1990, p. 185.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×