In in het boek Zeegang. Zeevarend Nederland in de achttiende eeuw gaat Jaap Bruijn, emeritus hoogleraar Zeegeschiedenis aan de Universiteit Leiden, in op alle facetten van de Nederlandse scheepvaart in de achttiende eeuw. Alles wat je wilt weten over het scheepsleven bij de VOC, koopvaardij, marine, zeevisserij en walvisvaart komt aan bod: de motivatie van de zeegangers, hun sociale achtergronden, het leven aan boord, de arbeidsvoorwaarden, medische en geestelijke verzorging aan boord en het contact met het thuisfront.
Bruijns boek is goed leesbaar, logisch gestructureerd en gebaseerd op uitgebreid bronnenonderzoek. De fraaie illustraties (kleur) maken Zeegang helemaal compleet. In twaalf hoofdstukken loodst Bruijn de lezer behendig door de geschiedenis van de achttiende-eeuwse scheepvaart. Daarbij krijgen alle details aandacht, zoals de dagelijkse routine aan boord, de diverse werkzaamheden op schepen en de ontgroening van nieuwelingen aan boord van schepen.
Ontgroening van nieuwelingen op schepen
De recente acties van de Groningse studentenvereniging Vindicat kunnen niet altijd betiteld worden als onschuldig vermaak. Hetzelfde gold ook voor de ontgroeningspraktijken van baren (nieuwelingen) op Nederlandse schepen in de achttiende eeuw. De oorlammen – zoals ervaren matrozen en schippers genoemd worden, tevens de naam van een scheepsdrankje dat ook wel ‘schoot-an‘ heette – namen nieuwe matrozen flink in het ootje. Anders dan bij Vindicat vielen er – voor zover bekend – geen doden en leek de mate van dwang mee te vallen. Maar erg plezierig waren de ontgroeningspraktijken niet:
Als zeeziekte de nieuwelingen de eerste dagen nog parten speelde, raadden bevaren collega’s – de oorlammen – hun van harte aan een stukje spek aan een draadje te binden, het door te slikken, er weer uit te trekken en het nog een keer te doen. Dit alles om de keel glad te maken en het braken te vergemakkelijken. (87)
Standaard onderging elke nieuwe matroos een initiatieritueel of vuurdoop. Wanneer het schip een bepaalde vastgestelde geografische locatie passeerde, werd de baar herhaaldelijk met zeewater overgoten of men gooide de nieuweling aan een touw van de grote ra van het schip af om hem tot driemaal toe onder te dompelen in de zee. Nieuwelingen konden dit soort plagerijtjes, die er soms hard aan toegingen, ook afkopen: het zogenoemde ‘valgeld’. In deze gevallen kochten de oorlammen van het valgeld een voorraad wijn of bier in de eerstvolgende haven.
Walvisvaart
Begin zeventiende eeuw begon de Nederlandse walvisvangst met de activiteiten van de Noordse Compagnie, die het alleenrecht op de vangst had. Nadat de Noordse Compagnie in 1642 ten onder ging, gingen andere Nederlandse ondernemingen zich op de walvisvaart storten. In de achttiende floreerde de walvisvangst in de Republiek der Nederlanden, met in totaal zo’n 14.000 reizen naar Spitsbergen en Straat Davis (bij Groenland). In die eeuw vergingen er ongeveer 225 Nederlandse walvisvaartschepen.
Jaap Bruijn beschrijft enkele smakelijke verhalen over de ervaringen van Nederlandse walvisvaarders, onder wie Pieter Bezemer – die tussen 1787 en 1794 zes reizen maakte – en Jens Jacob Eschels (1758-1842) – die van 1769 tot 1775 zeven keer voor de walvisvangst op reis ging. Over Eschels’ ervaringen lezen we onder meer:
Zijn eerste reis is in 1769 aan boord van een driehoeksmaster bemand met 38 koppen. Eschels’ directe confrontatie met de wereld van ijs en koude – hij is dan elf jaar – is de aanblik van een omgevallen Hamburgs schip vast in het ijs onder Spitsbergen. Het enige levende wezen aan boord is de scheepshond. Er wordt een grote walvis gevangen. Bij het flenzen vreten haaien vlees van het dier af; een aantal haaien wordt gedood en hun lever eruit gesneden voor de traan. Begin juli blijkt dat Eschels’ schip samen met drie andere (een Engels, een Hamburgs en nog een Nederlands) ingesloten ligt in een bocht van een ijsveld… (128)
Boek: Zeegang. Zeevarend Nederland in de achttiende eeuw – Jaap R. Bruijn