De Zeeslag bij Jutland van 31 mei 1916 – ook wel de Slag voor het Skagerrak genoemd – is de geschiedenisboeken ingegaan als de grootste zeeslag uit de Eerste Wereldoorlog. Hoewel na afloop in Duitsland werd gerept van een grote overwinning, veranderde de slag feitelijk niets aan de strategische situatie.
Om de Duitse bevoorrading tegen te houden, stelden de Britten tijdens de Eerste Wereldoorlog een vlootblokkade in. De twee uitgangen van de Noordzee, het nauw van Calais en de doorvaart tussen het noorden van Schotland en Noorwegen, werden door Britse schepen geblokkeerd. Dit isoleerde Duitsland, waardoor allerlei tekorten ontstonden. De vlootblokkade leidde zo in latere jaren zelfs tot een hongersnood.
Voor de Duitsers was duidelijk dat men bij een grote zeeslag in het nadeel was. De Britse zeevloot was veel sterker dan de zogenoemde Hochseeflotte, de belangrijkste oorlogsvloot van de Keizerlijke Marine. Duitsland richtte zich daarom hoofdzakelijk op defensieve operaties in de buurt van Helgoland. Daarnaast werden met behulp van duikboten her en der aanvallen geplaatst en legde men veel mijnenvelden.
Slag bij de Doggersbank (1915)
Op 24 januari 1915 kwam het hij de Doggersbank toch tot een treffen. De Britten verrasten een Duits eskader en vernietigden één pantserkruiser. De Duitse hoofdmacht wist echter te ontsnappen, tot grote onvrede van de Britse marine, die overtuigd was van haar superioriteit en op zoek ging naar een nieuwe confrontatie. Een mogelijkheid deed zich eind mei 1916 voor, toen een deel van de Hochseeflotte een noordelijke uitbraakpoging ondernam. De Duitse vloot werd ter hoogte van Jutland (Skaggerak) door de Britse vloot van bevelhebber John R. Jellicoe afgesneden. Wat volgde was de grootste zeeslag van de Eerste Wereldoorlog.
Duitse overwinning?
Bij de Zeeslag bij Jutland waren bijna tweehonderdvijftig schepen betrokken, waaronder slagschepen, slagkruisers en torpedobootjagers. De Britten waren numeriek sterk in de meerderheid maar de Duitse schepen waren beter bepantserd. Daarnaast profiteerde de Duitse vloot van het feit dat hun schepen in laaghangende mist lagen, waardoor ze beter zicht hadden op de vijand.
Nadat de Duitse vice-admiraal Reinhard Scheer de Britse vloot had opgemerkt, besloot hij tot een snelle terugtocht om zo een omsingeling te voorkomen. Hierna wist hij de Britten via de flanken aan te vallen. De Duitsers brachten in de strijd die volgde in totaal maar liefst drie Britse slagkruisers, drie zware kruisers en acht torpedoboten tot zinken. Om grotere verliezen te voorkomen, blies John R. Jellicoe de aftocht.
Aan Duitse zijde gingen één slagkruiser, één pre-dreadnought, vier lichte kruisers en vijf torpedobootjagers verloren. Bij de slag kwamen in totaal ruim 8.600 manschappen om het leven, circa 6.100 Britten en 2.500 Duitsers.
De Britten leden zwaardere verliezen, maar aan de strategische situatie veranderde feitelijk niets. De Britse superioriteit op zee bleef gehandhaafd, net zoals de blokkade.
Boek: Voices from Jutland. A Centenary Commemoration
Bronnen â–¼
-Kroniek van de 20ste eeuw – Carin Bouwmeester e.a. (p. 189)
-Vriend over vijand – Paul Van Damme – Lannoo, 2013 (p.183)
-https://jalta.nl/geschiedenis/31-mei-geschiedenis-zeeslag-jutland/