Mei 1940. Nog vóór de capitulatie van het Nederlandse leger stappen alle ministers op een torpedobootjager richting Engeland. Op de valreep dragen ze de verantwoordelijkheid voor het land over aan de hoogste ambtenaren van de tien departementen: de secretarissen-generaal. ‘Pas goed op het land en als het te gortig wordt, moet je aftreden,’ luidt hun laatste instructie. Wat doen de tien topambtenaren vervolgens? Hoe reageren ze op de eerste fases van de Jodenvervolging, op het afbrokkelen van de rechtsstaat? In het boek De tien van Den Haag. Topambtenaren tijdens de bezetting beschrijft Stephan Steinmetz hun worstelingen, hun daden en hoe ze daar na de oorlog op worden afgerekend. Op Historiek lees je een fragment uit het begin van het boek, toen de hoop op neutraliteit nog leefde.
De nacht voor de inval
Jan Heusdens, 1940
Op de bovenwoning van het jonge gezin Heusdens brandde laat op de avond nog licht. De buren waren allang naar bed, in het Haagse Bezuidenhout was de rust neergedaald. Voor Jan Heusdens zat zijn taak er bijna op. Drie maanden lang had hij zich gebogen over de vraag wat de Nederlandse ambtenaar moet doen als een vijandig leger het land verovert. Om deze vraag te beantwoorden had de ministerraad in 1937 al de Aanwijzingen vastgesteld, voluit:
“Aanwijzingen betreffende de houding, aan te nemen door de bestuursorganen van het rijk, de provinciën, gemeenten, waterschappen en veenpolders, alsmede door het daarbij in dienst zijnde personeel en door het personeel in dienst bij spoor- en tramwegen in geval van een vijandelijke inval.
Deze aanwijzingen waren bedoeld voor medewerkers van alle overheidsdiensten. Van de postbode op straat tot de secretaris-generaal ter vergadering, alle dienaren van de staat moesten weten waar de grenzen van hun handelen lagen in oorlogstijd.
Jan Heusdens, ruim na de oorlog, 1969De richtlijnen waren dringend toe aan herziening. De oorlogsdreiging was nu elke dag voelbaar en de aanwijzingen waren te summier. Bovendien waren ze spaarzaam uitgedeeld en was er, omwille van een stijf beleden neutraliteit, de afgelopen drie jaar zo geheimzinnig over gedaan dat de meeste overheidsdiensten ze helemaal niet bij de hand hadden. Vaak wisten belangrijke ambtenaren niet eens dat ze bestonden. Dat moest anders en Jan Heusdens, een talentvolle hoofdcommies op het ministerie van Binnenlandse Zaken, had van secretaris-generaal Karel Frederiks opdracht gekregen dit te regelen. Onder zijn leiding had een ambtelijke werkgroep de oude teksten tegen het licht gehouden. De kern van de aanwijzingen uit 1937 bleef onaangetast: blijf op je post tot je het moment bereikt dat je met aanblijven meer schade toebrengt dan met weggaan. De verandering zat hem vooral in richtlijnen voor burgers, die nogal globaal waren aangeduid in de vorige versie. Burgers mochten de vijandige soldaten niet helpen met kennis of diensten en moesten het vechten overlaten aan het Nederlandse leger. Dit algemeen geldende voorschrift werd een slag strikter vastgelegd in de herziening van Heusdens.
Het was de jonge jurist niet gelukt om vandaag op kantoor zijn werkstuk af te ronden. Daarom brandde er deze donderdagavond laat nog licht op zijn bovenwoning aan de Juliana van Stolberglaan. Tegen middernacht zette hij een punt achter de opdracht. Frederiks kon tevreden zijn: alle commentaren waren verwerkt, alle discussies beslecht. Naar verwachting zou de ministerraad direct akkoord gaan met de herziene aanwijzingen en kon het document snel naar de drukker en daarna gelijk door naar de posterijen. De opdrachten waren al uitgezet. Oplage: vier miljoen. Naast alle ambtenaren en bestuurders zou binnenkort elk huishouden in Nederland een exemplaar op de deurmat aantreffen. Heusdens trok de gordijnen dicht. Zijn werk zat erop.
Dirk Jan de Geer
Aan de andere kant van Den Haag deed op hetzelfde moment jonkheer Dirk Jan de Geer het bedlampje uit. In het statige pand aan de Prins Mauritslaan 61 heerste nu rust. Alleen in het hoofd van de minister-president rommelde het nog. Hij wist het: de Duitsers stonden met een enorme troepenmacht aan de grens. Alles wees erop dat deze nacht de oorlog zou losbarsten: ze duwden als het ware al tegen de slagbomen. In weerwil van deze druk had hij zich steeds vaster geklonken aan de neutraliteit, dat wil zeggen geen millimeter meewerken met de Engelsen, nooit toestaan dat Hitler wordt beledigd en Joodse vluchtelingen weren. Geen Duitse teen, hoe ver ook uitgestoken, mocht door een Nederlandse voet worden aangeraakt.
Dirk Jan de Geer. Minister-president van 1926 tot 1929 en van 1939 tot 1940Om hem heen, in de ministerraad, de ambtelijke top en de legerleiding, drong iedereen erop aan het land voor te bereiden op een Duitse inval. Het gevaar kwam uit het oosten en nergens anders vandaan, zo werd hem keer op keer voorgehouden. De Geer wilde hier niets van weten en had zelfs afgedwongen dat een fors deel van de gemobiliseerde strijdkrachten in het westen van het land werd gestationeerd. Zo stralen wij uit dat wij ons even goed voorbereiden op een inval door de Engelsen als op een inval door de Duitsers. Zo ziet krachtige neutraliteitspolitiek eruit, sprak De Geer een denkbeeldige zaal toe.
Zijn huidige rol was nooit zijn idee geweest, nooit zijn ambitie. Eind jaren twintig was de voorman van de Christelijk-Historische Unie op zijn best. Toen gaf hij zelfs drie jaar leiding aan een extraparlementair kabinet. Na dit huzarenstuk ging hij met pensioen. Tien jaar lang had hij zich alleen nog zijdelings met het landsbestuur bemoeid. Totdat negen maanden geleden de koningin een beroep op hem deed. Het vijfde kabinet-Colijn was gevallen. Nederland had zijn ervaring en wijsheid nodig, zo werd hij gepaaid naar een nieuw voorzitterschap van de ministerraad. Een noodkabinet! Bijna zeventig was hij en van hem hoefde het allemaal niet meer. Dirk Jan de Geer draaide zich om en viel in slaap.
Eelco van Kleffens
Iets verderop, aan de Van Alkemadelaan 350, brandde nog licht in een van de bovenste appartementen van het moderne flatgebouw Duinwyck. Hier woonde Eelco van Kleffens, de minister van Buitenlandse Zaken. Zijn hoogste ambtenaar, secretaris-generaal Aarnout Snouck Hurgronje, en Adriaan Dijxhoorn, minister van Oorlog, waren er ook. De drie mannen zaten om de tafel in de achterkamer, wachtend op wat komen zou. Midden op de tafel stond een telefoon. Zodra het mis was, zou generaal Henri Winkelman, opperbevelhebber van de land- en zeemacht, bellen. Het was twaalf uur, het werd één uur. Ze bespraken de diverse opties. Dijxhoorn was er niet gerust op en stak de ene na de andere sigaret op.
Eelco Nicolaas van Kleffens, de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken tijdens de Tweede Wereldoorlog. (CC0 – Anefo – wiki)Van Kleffens wees er voor de zoveelste keer op dat de fervente aanhangers van de neutraliteit het zouden winnen van de doemdenkers. Waarom zou Duitsland zijn energie verspillen aan Nederland? Frankrijk en Engeland, dát waren de vijanden van Duitsland, niet Nederland. En bovendien: de kortste weg naar Frankrijk en Engeland loopt via België, het zou voor de Duitse generaals niet logisch zijn om Nederland aan te vallen.
Snouck luisterde geamuseerd toe. Hij beschouwde Van Kleffens nog altijd als een van zijn pupillen. Misschien zelfs als zijn oogappel, als de man die hij persoonlijk had klaargestoomd voor het grote werk. Kort nadat hijzelf in 1920 de hoogste ambtenaar op het departement was geworden, arriveerde Van Kleffens als jonge jurist. De jongeling werkte zich stap voor stap op tot chef van de afdeling diplomatieke zaken en zijn politieke invloed nam bij elke stap toe. De laatste jaren ontpopte hij zich als souffleur van de minister. Altijd al was hij slimmer en sneller dan de rest, nu bleek hij ook nog een bekwaam spreker in het openbaar. Iedereen begreep dat De Geer hem had opgenomen in zijn kabinet. Dat Snouck, een hardnekkig stotteraar, zelf nooit als minister het spreekgestoelte zou kunnen beklimmen, zat de oude meester allang niet meer dwars.
Het werd twee uur, drie uur. De telefoon rinkelde niet. De mannen schonken zich nog een kop thee in. Er gloorde enige hoop. Zou het dan toch bij een zwaar aangezette dreiging blijven? Om kwart voor vier, de duisternis was op haar retour, hield Dijxhoorn het voor gezien: de Duitser zou vannacht niet meer komen. Hij drukte zijn sigaret uit in de overvolle asbak en pakte zijn jas. Nadat Van Kleffens de minister van Oorlog uitgeleide had gedaan, posteerde hij zich naast Snouck Hurgronje bij het grote venster van de zitkamer. Het ochtendgloren brak door, het beloofde een zonnig pinksterweekend te worden. Zwijgend overzagen de secretaris-generaal en zijn minister het panorama over het noorden van Den Haag. Vlakbij, schuin achter hen: de kazerne. Schuin voor hen: de Waalsdorpervlakte. Een eind verderop het nieuwe vliegveld Valkenburg. Plotseling werd de rust doorbroken: vliegtuigen doken ronkend op boven de eerste stralen zonlicht. Afweergeschut ratelde. Bommen vielen en de inslagen deden Duinwyck trillen. Was de Alexanderkazerne getroffen? Voordat een van beide mannen iets kon zeggen, rinkelde de telefoon. Het was vijf minuten voor vier, de ochtend van 10 mei 1940.
Stephan Steinmetz (1956) is auteur en was journalist, bestuurder en ambtenaar. Van 1990 tot 1998 was hij voorzitter van het Amsterdamse stadsdeel Zeeburg. Hij schreef verschillende boeken.