Amerikaanse staalmagnaat en filantroop met Schotse roots: Andrew Carnegie. Werd onder meer bekend door zijn bijdrage aan de naar hem vernoemde Carnegie Hall, een concertzaal in New York City.
Andrew Carnegie werd op 25 november 1835 geboren in het Schotse Dunfermline. In 1848 verhuisde hij samen met zijn ouders van Schotland naar de Amerikaanse staat Pennsylvania. Zijn vader was een wever en kon in Schotland geen werk meer vinden waardoor deze besloot met zijn gezin in Amerika zijn geluk te beproeven. Andrew Carnegie ging aan de slag bij een textielbedrijf en trad wat later in dienst bij de spoorwegen. Hier maakte hij een bliksemcarrière door. Hij begon er als telegrafist en maakte op zijn 24e al deel uit van de directie.
Carnegie bleek bijzonder goed in het handelen in aandelen waardoor hij op 30-jarige leeftijd al een groot fortuin had vergaard. Met het verdiende geld kocht Carnegie verschillende staalfabrieken op en was na enige tijd de grootste speler op de Amerikaanse staalmarkt.
In 1901 verkocht hij zijn belang in het bedrijf voor een bedrag van 480 miljoen dollar aan de Amerikaanse bankier J.P. Morgan. Een gigantisch bedrag voor die tijd. Na de verkoop trok Carnegie zich terug op zijn kasteel Skibo Castle in het noorden Schotland.
Filantroop
De rijke Carnegie was van mening dat rijken de morele plicht hebben “de gewone man in de straat” te helpen. De man die volgens velen dé verpersoonlijking was van de Amerikaanse droom doneerde veel geld aan goede doelen en werd zo een bekend filantroop.
Carnegie schonk een bedrag van $1.500.000 voor de bouw van het Vredespaleis in Den Haag. Daarnaast liet hij in 1890 in New York de naar hem vernoemde concertzaal bouwen: Carnegie Hall.
Andrew Carnegie stierf op 11 augustus 1911 in de Amerikaanse stad Lenox. Op dat moment had hij al ongeveer 350 miljoen dollar van zijn rijkdom geschonken aan allerhande doelen. Na zijn dood werd zijn laatste 30 miljoen dollar verdeeld over verschillende goede doelen.