Koning Shuddhodana van Kapilavastu
De traditie vertelt dat er ooit een koning regeerde over een rijk dat zo’n 2500 jaar geleden in het huidige Noordoost-India en zuidelijk Nepal lag. Deze koning heette Shuddhodana. Hij was van het Shakya-volk, een clan die eigenlijk afkomstig was van een andere clan, de Ikshvaku’s, zeer hoge adel. Door een opvolgingskwestie was een aantal prinsen uit die clan naar een gebied getrokken waar shaka-bomen groeiden. Ze veranderden van naam, ze werden de Shakya’s genoemd. ‘Shakya’ betekent: ‘zij van de shaka-bomen’. Deze prinsen waren volgens de traditie zo trots op hun adellijke bloedlijnen dat ze hun eigen zussen huwden. Geen enkele andere vrouw was ‘rein’ genoeg voor hen. Uit hun lijn is Shuddhodana afkomstig. De traditie heeft van Shuddhodana een grote koning gemaakt. Dit is wat vreemd, het gebied van de Shakya’s was namelijk een republiek. Shuddhodana was waarschijnlijk een rijke herenboer, maar de traditie spreekt over hem als was hij de meest rechtschapen vorst die ooit leefde. Vanaf hier zullen we hem dan ook als koning beschrijven, met in het achterhoofd dat hij waarschijnlijk een belangrijk politicus of herenboer was, maar eigenlijk geen vorst.
Shuddhodana had twee vrouwen, twee halfzusters: Maya en Mahaprajapati. Ze waren van de Koliya-clan, die zeer verwant was aan de Shakya’s. Het gebied van de Koliya’s lag ten oosten van de Shakya-republiek. Het gebied waar deze families leefden was behoorlijk rijk, zij het dat er tijdens het leven van de Boeddha wel wat rampen zijn geweest. Er was droogte bijvoorbeeld, met gebrek aan irrigatiewater en mislukte oogsten tot gevolg. Er werd ijzererts aan de oppervlakte gevonden hetgeen resulteerde in een industrie van metalen objecten. In tegenstelling tot wat men vaak denkt, was de tijd waarin de Boeddha leefde daarom geen periode van grote ontberingen, maar van rijkdom. Vandaar dat hij zo vaak rijke kooplieden en bankiers en boeren ontmoette. Er was in de dagen van de Boeddha sprake van een stadsleven, van een rijk cultureel leven, en van welvaart. Daardoor konden asceten dan ook bij de stadsbevolking hun voedsel bijeen bedelen.
Een witte olifant
Toen koningin Maya al rond de veertig was droomde zij een nacht dat een witte olifant haar zij aanraakte met zijn slurf en haar meenam naar hemelse paleizen. De volgende dag werd de droom uitgelegd: er zou een krachtige kroonprins geboren worden. De dromen van een vrouw tijdens de zwangerschap zijn in India heel belangrijk: ze hebben iets te zeggen over het ‘zielenwezen’ dat plaatsneemt in de baarmoeder. Tot op de dag van vandaag bespreken families in India de dromen van een zwangere vrouw uitvoerig. De dromen vertellen iets over het kind. Een witte olifant is een bijzonder gunstig teken, want de koning van de goden – Indra – rijdt op de witte olifant Airavata. Indra is de god die regeert over het gunstige verloop van processen in het universum, bijvoorbeeld de regentijd. Het was dus een zeer veelbelovende droom.
Voor de geboorte zelf vertrok Maya naar het huis van haar ouders. Dat gebeurt nog altijd, voor de geboorte van het eerste kind gaat een vrouw terug naar het huis van haar moeder, haar ‘mayka’, zoals dat heet in Noord-India. Samen met haar zus Mahaprajapati en een reisgezelschap vertrok ze naar Devadaha, de hoofdstad van de Koliya’s, voor de geboorte. De traditie zegt dat zij toen al tien maanden zwanger was. Dat mag lang lijken, maar het is mogelijk dat dit maanmaanden zijn geweest, waardoor de zwangerschap toch ongeveer negen maanden is geweest in de bij ons gangbare telling. Anderen zijn stelliger, de zwangerschap van een toekomstige Boeddha duurt inderdaad tien kalendermaanden en er zijn nog extra bijkomstigheden. Zo is de baarmoeder voor een toekomstige Boeddha ingericht als een gouden paleis en bovendien is hij voor eenmalige bewoning. De moeder van een Boeddha brengt slechts één kind voort en sterft kort na de geboorte.
‘Tot heil van alle wezens’
In ieder geval vertrok Maya met haar gezelschap naar Devadaha. Onderweg kwam ze aan in het kleine dorpje Lumbini. Ze kreeg daar één wee, ze liep naar een boom, pakte met haar rechterhand een van de takken van de boom vast en liep vervolgens door naar een kleine vijver aldaar. Dat vijvertje was op dat moment gevuld met geneeskrachtige olie die uit een rivier stroomde. De goden hadden dat zo geregeld. De rivier, in feite een klein stroompje, heet tot op de dag van vandaag Telar nadi, ‘olierivier’. Maya baadde zich, hervond haar krachten en liep naar een andere boom. Daar pakte ze weer een van de takken vast en terwijl ze met haar linkerarm leunde op de schouder van haar zus, werd uit haar rechterheup de toekomstige Boeddha geboren. Het kind kon meteen staan en sprak de woorden:
‘Ik ben geboren tot verlichting, tot heil van alle wezens, dit is mijn laatste geboorte.’
Hij zette vervolgens zeven of negen stappen in de vier windrichtingen, wees met een vinger naar de hemel en een vinger naar de aarde. Deze opmerkelijke handeling wordt soms uitgelegd als een symbolische digvijaya, een ‘verovering van de windstreken’. Een kroonprins of koning hoorde in het oude India een digvijaya uit te voeren: een rituele verovering van de omgeving, want dat betekent symbolisch een verovering van het universum. Een vorst verovert daarmee de windstreken, hetgeen zijn macht beklemtoont. Zijn hoofdstad wordt daarmee het centrum van het universum. Deze verwijzing naar koningschap en macht zal nog vaak in het leven van de Boeddha terugkeren.
Op het moment dat de pasgeboren Boeddha de digvijaya uitvoerde, verschenen de goden uit de hemel en ook de grote slangen uit hun verblijf onder de aarde. Het hele universum kwam zo in feite samen: bovenwereld, aarde en onderwereld. Deze wondere wezens baadden de toekomstige Boeddha in geurig water, verwarmend en verkoelend. Er vielen hemelse bloemen uit de diverse paradijzen en hemelse musici lieten hun gezang horen. Er waren ook ‘gunstige’ aardbevingen…
Siddhartha Gautama
De reis van Maya naar Devadaha werd niet verder voortgezet, het gezelschap keerde terug naar Kapilavastu. Koning Shuddhodana was zeer enthousiast over de geboorte van zijn zoon. Zoals in India gebruikelijk is, werd het lichaam van het net geboren kind uitvoerig bekeken. De waarzeggers en astrologen waren het met elkaar eens: het zou beslist een groot man worden, maar of hij een koning dan wel een asceet of wijsheidsleraar zou worden, dat was minder duidelijk. De ziener Asita had tranen in zijn ogen, hij was er net als de anderen niet helemaal zeker van of de prins een werelds dan wel een spiritueel leider zou worden, maar hij was zo oud dat hij zeker niet meer zou meemaken wat de prins zou gaan ondernemen. Een van de andere zieners, Kaundinya, was echter resoluut in zijn interpretaties van wat hij zag. De net geboren prins zou volgens hem beslist een wijsheidsleraar worden. Kaundinya trok zich terug in een woud om te wachten tot de prins met zijn onderrichtingen zou beginnen. Hij werd daar bediend door tienduizend olifanten, naar de traditie wil. De jonge prins kreeg de naam Siddhartha Gautama:
‘Hij wiens doel bereikt is uit de familie van de Gautama’s’.
Koning Shuddhodana was verheugd over de voorspellingen rond zijn zoon, maar helemaal gerust was hij niet. Als zijn zoon een religieus leider zou worden, betekende dat in die tijd meestal dat hij zich zou terugtrekken in het woud om daar aan zware ascese te doen. In die tijd waren er namelijk allerlei ontwikkelingen gaande binnen de Indiase religies.
Boek: In de huid van de Boeddha